HA1: grammatica: voorzetsels

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Dinsdag 6 oktober

Pak je leesboek en start met lezen 

Uitleg voorzetsels

Aan de slag 

Doel

- Ik kan voorzetsels herkennen en gebruiken

- Ik kan onderscheid maken tussen voorzetsels en delen van scheidbare werkwoorden

Voorzetsels

- geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan

- soms is er een vaste combinatie (in verband met)

Trucje

Voorzetsels kun je invullen op de volgende puntjes:

...de kast 
...het schoolfeest

Let op!

 Soms heb je niet te maken met een voorzetsel maar met een scheidbaar werkwoord. Dan bestaat het werkwoord uit twee delen:

• Nakijken: Ik kijk het werk na.
• Opstaan: Ik sta altijd om 6 uur op.

Na en op zijn in deze zinnen geen voorzetsels, maar ze horen gewoon bij het werkwoord!

Vaste voorzetsels

Sommige uitdrukkingen hebben een vast voorzetsel.

Bv: zich verdiepen in

in combinatie met

vasthouden aan

waarschuwen voor

Even oefenen...

Pak je schrift en schrijf deze zin over:

Ik verheug me op de koude herfstvakantie.

Schrijf er onder welk woord is een 

Lidwoord (LW), zelfstandig naamwoord (ZNW), bijvoeglijk naamwoord (BN), voorzetsel (VZ).

Uitwisseling buurman/buurvrouw, daarna klassikaal

Even oefenen...

Pak je schrift en schrijf deze zin over:

Ik ben tevreden
over die riante beloning en koop er een nieuwe telefoon van.

Schrijf er onder welk woord is een 

Lidwoord (LW), zelfstandig naamwoord (ZNW), bijvoeglijk naamwoord (BN), voorzetsel (VZ)

Uitwisseling buurman/buurvrouw, daarna klassikaal

Nu zelf proberen

Pak je schrift en schrijf een zin op:

Probeer minimaal één van de volgende woordsoorten er in te zetten. 

Lidwoord (LW), zelfstandig naamwoord (ZNW), bijvoeglijk naamwoord (BN), voorzetsel (VZ)

https: