vaste voorzetsels

• Taal
• Basisschool
• Groep 7

Doel van de les: 

Je leert (werk)woorden met een vast voorzetsel herkennen en gebruiken

Welke taalsoorten kennen jullie nog?
Bijv. werkwoorden:

We gaan verder met:
VOORZETSELS.
Noem er zoveel mogelijk:
Voorbeeld: op

Prima:

Nu hebben we in onze taal werkwoorden met daarbij voorzetsels aan vastgemaakt.

Voorbeeld:

houden van

Bas houdt van voetbal.

Verliefd zijn op

Iris is verliefd op Jonas.

Bezig zijn met

Mama is bezit met de was.

Nu jullie. welk vast voorzetsel hoort bij:
behoren ...

1. tot
2. in
3. achter
4. voor

Zoeken ... mijn nieuwe pen.

1. op
2. naar
3. met
4. door

Ik ben dol ... patat met mayo.

1. in
2. aan
3. op
4. voor

Wij genieten .... het mooie weer.

1. van
2. met
3. aan
4. onder

We zoeken nu het hele werkwoord op:

Sarah is jaloers op mijn nieuwe broek.

Ik kan: jaloers zijn op

Wat is het hele werkwoord?
Fleur is niet tevreden met haar jas?

Wat is het hele werkwoord?
Maar ze luistert niet naar hen.

Wat is het hele werkwoord?
Ze is boos op haar moeder, omdat zij geen andere jas krijgt.

Nu jullie zelfstandig:

Maak les 4 en 5.

Vragen of nog even samen oefenen? Geef maar aan.