Signaalwoorden

Leerdoel
Je leert hoe je gevarieerde taal gebruikt bij het schrijven van teksten.
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Leerdoel
Je leert hoe je gevarieerde taal gebruikt bij het schrijven van teksten.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Lesdoel
Aan het eind van de les weet ik wat signaalwoorden zijn en kan ik deze vinden in een tekst of zin. 

Slide 3 - Diapositive

Wat is een signaalwoord?

• Verbindingswoorden 

•Signaalwoorden geven het verband aan tussen,  zinnen en alinea’s.

Slide 4 - Diapositive

Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger, hierna, , vervolgens, later, ten eerste, ten slotte,  later,  oorspronkelijk, intussen 

Slide 5 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin:
.... er verkiezingen komen, presenteren de partijen zich aan de kiezers.
A
Nadat
B
Voordat
C
Eerst
D
Want

Slide 6 - Quiz

Opsomming
en, ook, verder, daarbij, bovendien, daarnaast, een ander…, ten eerste, vervolgens, eveneens, noch… noch…, zowel… als…., niet alleen… maar ook…, tevens, voorts, ten slotte

Slide 7 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin: Eerst zijn er verkiezingen en ..... wordt er een nieuw kabinet samengesteld.
A
ook
B
daarom
C
dus
D
vervolgens

Slide 8 - Quiz

Tegenstelling
maar, echter, toch, doch, niettemin, daarentegen, juist (niet), al(hoewel), desondanks, enerzijds… anderzijds…, in tegenstelling tot, daar staat tegenover dat, terwijl (in de betekenis van hoewel)

Slide 9 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin: In Mexico is het .... Nederland het hele jaar door warm.
A
in tegenstelling tot
B
ondanks
C
evenals
D
behalve

Slide 10 - Quiz

Oorzaak – gevolg
Oorzaak:  doordat, door, de oorzaak is…, te danken/wijten aan, ten gevolge van
Gevolg: daardoor, hierdoor, waardoor, leidt tot…., zodat,
het gevolg/resultaat/effect (daarvan) is

Slide 11 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin:
De PVV heeft hele extreme standpunten, .... veel partijen niet met hen willen samenwerken.
A
omdat
B
dus
C
aangezien
D
waardoor

Slide 12 - Quiz

Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van

Slide 13 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin:
Ik heb een pakketje ontvangen ..... ik een cadeau kon geven aan mijn vriend.
A
waarmee
B
doordat
C
tenzij
D
vandaar dat

Slide 14 - Quiz


Voorbeeld/ toelichting
zo, bijvoorbeeld, zoals, namelijk, ter illustratie, stel, neem, onder andere, denk hierbij aan, dat komt voor bij, dat is het geval bij 

Slide 15 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin:
Ik hou ervan om aan het eind van de dag even te ontspannen, ........ door een boek te lezen of een wandeling te maken.
A
aangezien
B
omdat
C
want
D
zoals

Slide 16 - Quiz

reden
omdat, want, immers, namelijk, vanwege, wegens, aangezien, daarom, dus  

Slide 17 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin: Mensen stemmen alleen in een hokje, ... de privacy.
A
omdat
B
vanwege
C
want
D
immers

Slide 18 - Quiz

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, ( niet als),
mits(= alleen als) 
 aangenomen dat
gesteld dat

Slide 19 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin:
... iemand zich niet kan legitimeren, mag hij/zij ook niet gaan stemmen.
A
Als
B
Tenzij
C
Bijvoorbeeld
D
Want

Slide 20 - Quiz

Samenvatting / conclusie
kortom, samengevat, al met al, alles bij elkaar genomen, om kort te gaan, met andere woorden

dus, vandaar, daarom, om die redenen, dan ook, kortom, al met al, concluderend, dat betekent, aldus, hieruit volgt

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Voegwoorden
Voorbeelden van voegwoorden:
want, omdat, en, maar, zodat, dus, terwijl, nadat, als, toen, tenzij, hoewel, doordat, of. 

Slide 23 - Diapositive

Gebruik van voegwoorden
Je gebruikt voegwoorden bijvoorbeeld bij een:
  • opsomming: Ik eet een appel en een peer.
  • tegenstelling: Ik eet een appel, maar vind ik het vies.
  • gevolg: Ik eet een appel, zodat ik minder trek heb.
  • reden: Ik eet een appel, want dat is gezond.

Slide 24 - Diapositive

Omschrijvingen
In plaats van hetzelfde woord te herhalen, kun je het ook omschrijven. Je zegt dan hetzelfde, maar in andere woorden. Daardoor wordt je tekst prettiger leesbaar.

Slide 25 - Diapositive

Omschrijvingen - voorbeeld
Erik  wacht nu al tijden op de bus. De 15-jarige scholier kan 
vanwege een beenbreuk niet fietsen.


--> Erik en de 15-jarige scholier zijn dezelfde persoon.

Slide 26 - Diapositive

Aan de slag
Je maakt opdracht 1 t/m 5 van Kern 34 (blz. 72+73)

Slide 27 - Diapositive

Nabespreking

Slide 28 - Diapositive

Opdracht 1
In de eerste alinea is sprake van een opsomming. Dat kun je zien aan de woorden ‘ook’ en
‘daarnaast’

Slide 29 - Diapositive

Opdracht 2
zodat, omdat, dus, en

Slide 30 - Diapositive

Opdracht 2
zodat, omdat, dus, en

Slide 31 - Diapositive