Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Leerdoel
Je leert hoe je gevarieerde taal gebruikt bij het schrijven van teksten.
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Lesdoel
Aan het eind van de les weet ik wat signaalwoorden zijn en kan ik deze vinden in een tekst of zin.
Slide 3 - Diapositive
Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen, zinnen en alinea’s.
Slide 4 - Diapositive
Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger, hierna, , vervolgens, later, ten eerste, ten slotte, later, oorspronkelijk, intussen
Slide 5 - Diapositive
Welk signaalwoord past in de zin: .... er verkiezingen komen, presenteren de partijen zich aan de kiezers.
A
Nadat
B
Voordat
C
Eerst
D
Want
Slide 6 - Quiz
Opsomming
en, ook, verder, daarbij, bovendien, daarnaast, een ander…, ten eerste, vervolgens, eveneens, noch… noch…, zowel… als…., niet alleen… maar ook…, tevens, voorts, ten slotte
Slide 7 - Diapositive
Welk signaalwoord past in de zin: Eerst zijn er verkiezingen en ..... wordt er een nieuw kabinet samengesteld.
A
ook
B
daarom
C
dus
D
vervolgens
Slide 8 - Quiz
Tegenstelling
maar, echter, toch, doch, niettemin, daarentegen, juist (niet), al(hoewel), desondanks, enerzijds… anderzijds…, in tegenstelling tot, daar staat tegenover dat, terwijl (in de betekenis van hoewel)
Slide 9 - Diapositive
Welk signaalwoord past in de zin: In Mexico is het .... Nederland het hele jaar door warm.
A
in tegenstelling tot
B
ondanks
C
evenals
D
behalve
Slide 10 - Quiz
Oorzaak – gevolg
Oorzaak: doordat, door, de oorzaak is…, te danken/wijten aan, ten gevolge van Gevolg: daardoor, hierdoor, waardoor, leidt tot…., zodat, het gevolg/resultaat/effect (daarvan) is
Slide 11 - Diapositive
Welk signaalwoord past in de zin: De PVV heeft hele extreme standpunten, .... veel partijen niet met hen willen samenwerken.
A
omdat
B
dus
C
aangezien
D
waardoor
Slide 12 - Quiz
Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van
Slide 13 - Diapositive
Welk signaalwoord past in de zin: Ik heb een pakketje ontvangen ..... ik een cadeau kon geven aan mijn vriend.
A
waarmee
B
doordat
C
tenzij
D
vandaar dat
Slide 14 - Quiz
Voorbeeld/ toelichting
zo, bijvoorbeeld, zoals, namelijk, ter illustratie, stel, neem, onder andere, denk hierbij aan, dat komt voor bij, dat is het geval bij
Slide 15 - Diapositive
Welk signaalwoord past in de zin: Ik hou ervan om aan het eind van de dag even te ontspannen, ........ door een boek te lezen of een wandeling te maken.
A
aangezien
B
omdat
C
want
D
zoals
Slide 16 - Quiz
reden
omdat, want, immers, namelijk, vanwege, wegens, aangezien, daarom, dus
Slide 17 - Diapositive
Welk signaalwoord past in de zin: Mensen stemmen alleen in een hokje, ... de privacy.
A
omdat
B
vanwege
C
want
D
immers
Slide 18 - Quiz
Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, ( niet als),
mits(= alleen als) aangenomen dat gesteld dat
Slide 19 - Diapositive
Welk signaalwoord past in de zin: ... iemand zich niet kan legitimeren, mag hij/zij ook niet gaan stemmen.
A
Als
B
Tenzij
C
Bijvoorbeeld
D
Want
Slide 20 - Quiz
Samenvatting / conclusie
kortom, samengevat, al met al, alles bij elkaar genomen, om kort te gaan, met andere woorden
dus, vandaar, daarom, om die redenen, dan ook, kortom, al met al, concluderend, dat betekent, aldus, hieruit volgt
tegenstelling: Ik eet een appel, maar vind ik het vies.
gevolg: Ik eet een appel, zodat ik minder trek heb.
reden: Ik eet een appel, want dat is gezond.
Slide 24 - Diapositive
Omschrijvingen
In plaats van hetzelfde woord te herhalen, kun je het ook omschrijven. Je zegt dan hetzelfde, maar in andere woorden. Daardoor wordt je tekst prettiger leesbaar.
Slide 25 - Diapositive
Omschrijvingen - voorbeeld
Erik wacht nu al tijden op de bus. De 15-jarige scholier kan
vanwege een beenbreuk niet fietsen.
--> Erik en de 15-jarige scholier zijn dezelfde persoon.