Fictie Verhaalanalyse

Fictie, 8e klas
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2-4

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Fictie, 8e klas

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen

Je kan de onderdelen van een opbouwschema voor een verhaal herkennen.

Je kan de personages uit het verhaal beschrijven

Je kent de verschillende psychische perspectieven en kan deze uit je boek noemen. 

Je kan het thema en motief uit je boek beschrijven. 



Slide 2 - Diapositive

Fictie, waar denk je aan?

Slide 3 - Carte mentale

Wat betekent fictie?
A
verzonnen teksten
B
zakelijke teksten

Slide 4 - Quiz

Wat hoort niet bij non-fictie?
A
krantenartikel
B
column
C
weerbericht
D
realistisch verhaal

Slide 5 - Quiz

Realismelijn

Slide 6 - Diapositive

Realismelijn




realistisch                     beetje realistisch                  niet realistisch





Slide 7 - Diapositive

Aspecten realismelijn

Je kunt bepalen of een verhaal realistisch is aan de hand van de volgende aspecten:

1 de omgeving

2 de tijd

3 hoe personages met elkaar praten en omgaan

4 gedachten, bezigheden en problemen van personages

5 de 'toevalligheid' van gebeurtenissen

6 fantasie-elementen

7 de afloop van een verhaal


Slide 8 - Diapositive

Opbouwschema

Slide 9 - Diapositive

Opbouwschema fictie

Beginsituatie


Ontstaan van het probleem


Steeds meer moeilijkheden


Dieptepunt


Langzame verbetering


Slot


Slide 10 - Diapositive

Genre
Een genre is een verhaalsoort.

Detective : oplossen van misdaad
Griezelverhaal : enge dingen en vreemde wezens
Psychologisch thriller : nadruk op personages, we volgen hun gedachten en gevoel
Science fiction : vaak in toekomst /ruimte


Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Tot welk genre behoort de serie Wednesday'

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Vidéo

Tot welk genre behoort 'Heartstopper'?

Slide 15 - Question ouverte

Beide series zijn fictie. Welke vind je realistischer?

Slide 16 - Question ouverte

Geef een paar karaktereigenschapen

Slide 17 - Question ouverte

Psychisch perspectief
  • ik-perspectief
  • personaal perspectief
  • alwetend perspectief
  • meervoudig perspectief


(H1 fictie, blz. 11)

Slide 18 - Diapositive

Ruimte
  1. Alle plaatsen die in verhaal voorkomen
  2. Binnen of buiten
  3. Ook het weer, geluiden en geuren
  4. Functie: oproepen sfeer

Slide 19 - Diapositive

Wat hoort allemaal bij 'tijd' (1)
  1. de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, bijv. de middeleeuwen
  2. vertelde tijd: hoeveel tijd er in het verhaal voorbijgaat, bijv. een paar dagen, een jaar, één dag
  3. Verteltijd: het aantal blz. dat de schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen

Slide 20 - Diapositive

Wat hoort allemaal bij 'tijd' (2)
  1. Chronologisch: de gebeurtenissen worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn
  2. Terugverwijzing: een personage denkt aan of zegt iets over wat vroeger/eerder gebeurde. Vaak in een paar woorden/zinnen.
  3. Vooruitwijzing: er wordt iets gezegd over wat later zal gebeuren of wat personage hoopt of waar hij bang voor is

Slide 21 - Diapositive

Wat hoort allemaal bij tijd (3)
  1. Flashback: het hele verhaal gaat zelf terug in de tijd. Dit wordt uitgebreider beschreven. De volgorde van de gebeurtenissen wordt echt onderbroken.
  2. Flashforward: hetzelfde, maar dan vooruit in de tijd
  3. Bij Flashbacks en flashformwards is een verhaal niet-chronologisch.
FUNCTIE: spanning / meer info over het personage

Slide 22 - Diapositive

Thema en moraal
  • Thema: in een paar zeggen waar het verhaal over gaat, bijv. eenzaamheid, door het vuur gaan voor je vrienden
  • Moraal: een wijze les, bijv. oordeel niet te snel over iemand

Slide 23 - Diapositive

Spanning
  • situatie  of omgeving
  • open plekken
  • onverwachte draai
  • vermoeden van afloop
  • uitstel ontknoping
  • informatievoorsprong
  • cliffhanger

Slide 24 - Diapositive

Spanning
  • Spanning ontstaat wanneer het een schrijver lukt vragen bij de lezer op te roepen.
    - Dat komt omdat de schrijver iets verzwijgt.
  • Verhalen worden spannend omdat er een geheim of een raadsel is.
  • Datgene wat verzwegen wordt in een verhaal, noem je een open plek.

Slide 25 - Diapositive

Trucs om spanning te verhogen

- Gevaarlijke situatie of omgeving

- Vermoedens of verwachtingen

- Vertraging

- Uitstellen

- Onverwachte wending

- Informatievoorsprong

-

Spanningsboog = periode tussen het begin en het einde van de spanning.

Slide 26 - Diapositive

Hoe ontstaat spanning?
A
Door vragen van de lezer te beantwoorden.
B
Door vragen bij de lezer op te roepen.

Slide 27 - Quiz

We hebben tot nu toe geleerd:
  • realisme in verhalen
  • opbouw van een verhaal
  • genres
  • hoofd- en bijpersonen 
  • spanning / ruimte en sfeer
  • thema en moraal

Slide 28 - Diapositive

Verhaaleinde en verhaalbegin
  1. Begin: inleiding / midden in de gebeurtenissen / achteraf verteld (soms proloog: voorwoord)
  2. Einde: gesloten (al je vragen zijn beantwoord) / open (de afloop wordt niet verteld en je hebt niet op alle vragen antwoord gekregen) (soms epiloog: nawoord)

Slide 29 - Diapositive