Fictie Verhaalanalyse

Fictie
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2-4

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Fictie

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen

Je kan de onderdelen van een opbouwschema voor een verhaal herkennen.

Je kan de personages uit het verhaal beschrijven

Je kent de verschillende psychische perspectieven en kan deze uit je boek noemen. 

Je kan het thema en motief uit je boek beschrijven. 



Slide 2 - Diapositive

Fictie, waar denk je aan?

Slide 3 - Carte mentale

Wat betekent fictie?
A
verzonnen teksten
B
zakelijke teksten

Slide 4 - Quiz

Wat hoort niet bij non-fictie?
A
krantenartikel
B
column
C
weerbericht
D
realistisch verhaal

Slide 5 - Quiz

Realismelijn

Slide 6 - Diapositive

Realismelijn




realistisch                     beetje realistisch                  niet realistisch





Slide 7 - Diapositive

Aspecten realismelijn

Je kunt bepalen of een verhaal realistisch is aan de hand van de volgende aspecten:

1 de omgeving

2 de tijd

3 hoe personages met elkaar praten en omgaan

4 gedachten, bezigheden en problemen van personages

5 de 'toevalligheid' van gebeurtenissen

6 fantasie-elementen

7 de afloop van een verhaal


Slide 8 - Diapositive

Opbouwschema

Slide 9 - Diapositive

Opbouwschema fictie

Beginsituatie


Ontstaan van het probleem


Steeds meer moeilijkheden


Dieptepunt


Langzame verbetering


Slot


Slide 10 - Diapositive

Genre
Een genre is een verhaalsoort.

Detective : oplossen van misdaad
Griezelverhaal : enge dingen en vreemde wezens
Psychologisch thriller : nadruk op personages, we volgen hun gedachten en gevoel
Science fiction : vaak in toekomst /ruimte


Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Tot welk genre behoort de serie Wednesday'

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Vidéo

Tot welk genre behoort 'Heartstopper'?

Slide 15 - Question ouverte

Beide series zijn fictie. Welke vind je realistischer?

Slide 16 - Question ouverte

PERSONAGES

  1. Hoofdpersonen
  2. Bijpersonen  (helper - tegenstander)
  3. figuranten

Slide 17 - Diapositive

Eigenschappen van personages
Personages hebben eigenschappen, net als echte mensen. Aan de hand van deze eigenschappen kun je het karakter van personages beschrijven.

Voorbeelden van eigenschappen:
Betrouwbaar, verlegen, meeloper, driftig, zenuwachtig, spontaan, lui, slim, brutaal, arrogant, kalm, heldhaftig, lief etc.


Slide 18 - Diapositive

Geef een paar karaktereigenschapen

Slide 19 - Question ouverte

Beschrijving personage
  1. Uiterlijk (lengte/kleding/huidskleur/kapsel/enz.)
  2. geslacht/leeftijd/gezondheid/achtergrond/werk/school
  3. karaktereigenschappen

Slide 20 - Diapositive

Psychisch perspectief
  • ik-perspectief
  • personaal perspectief
  • alwetend perspectief
  • meervoudig perspectief


(H1 fictie, blz. 11)

Slide 21 - Diapositive

Ik-perspectief
  • Je ziet alles door de ogen van de verteller;
  • Geschreven in de ik-vorm;
  • Leert de ik-persoon heel goed kennen;
  • Komt niet te weten wat andere personages voelen of denken.

Slide 22 - Diapositive

Ik-perspectief
Een ijskoude rilling was langs mijn ruggengraat omhoog gekropen. Op de gastenlijst komen voor het Feest is moeilijker dan geblinddoekt je rijexamen halen. Het verhaal gaat dat ze je van tevoren screenen, al heeft niemand een idee wie die ‘ze’ zijn en hoe dat screenen in zijn werk gaat. Hadden ze me de afgelopen weken in de gaten gehouden? Was ik al die tijd zonder dat ik het doorhad bekeken en afgeluisterd?
                                                (Uit: Zes seconden – Daniëlle Bakhuis)

Slide 23 - Diapositive

Personaal perspectief
  • Je ziet alles door de ogen van één persoon;
  • Geschreven in de hij- of zij-vorm;
  • Leert de hoofdpersoon goed kennen.

Slide 24 - Diapositive

Personaal perspectief
Gieles probeerde zich een schuddende aarde voor te stellen. Een schuddend dak was hem niet vreemd. Als ‘s nachts zware vrachtkisten opstegen, bonkte het dak als een oude centrifuge. Gieles zapte weg van de aardbeving naar Animal Planet. Een vlooiende bonobo en haar jong zaten onder een boom. Zijn vriend Toon vertoonde overeenkomsten met apen.
                                           (Uit: Glijvlucht – Anne-Gine Goemans)

Slide 25 - Diapositive

Alwetend perspectief
  • De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
  • Geschreven in de hij- en zij-vorm;
  • Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
  • Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.

Slide 26 - Diapositive

Alwetend perspectief
Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.
                                                                (Uit: De avonden – Gerard Reve)

Slide 27 - Diapositive

Meervoudig perspectief
  • Je ziet de gebeurtenissen door de ogen van verschillende personages;
  • Je ziet dezelfde gebeurtenissen vanuit verschillende invalshoeken;
  • Kan gebruik worden gemaakt van de ik-vertelsituatie (meerdere ik-figuren, meervoudige ik-vertelsituatie) of van de personale vertelsituatie (meerdere hij- of zij-figuren, meervoudige personale vertelsituatie)

Slide 28 - Diapositive

Meervoudig perspectief
Hoofdstuk 1: Ik had deze vakantie moeten afzeggen. Sinds ik ben opgestaan, heb ik al het gevoel dat ik moet huilen.
Hoofdstuk 2: Denkt Lilly nou echt dat ik haar niet zie janken? Wat een muts. Geïrriteerd wend ik me van haar af.
Hoofdstuk 3: ‘Anouk.’ Iemand fluistert mijn naam. Waar ben ik? Het is nacht. En donker. Maar aan de grillige zwarte schaduwen om me heen kan ik zien dat ik in een bos ben.
                                                             (Uit: Shock – Mel Wallis de Vries)

Slide 29 - Diapositive

'Ik liep naar het lokaal toe. Ik wist toen al dat ik een 8 voor de toets zou gaan halen, zo goed had ik geleerd.'
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetend perspectief
D
meervoudig perspectief

Slide 30 - Quiz

Welke is onjuist?
Een personaal perspectief
A
is onbetrouwbaar
B
heeft een verteller die afwezig is in het verhaal
C
vertelt vanuit hij/zij
D
staat in de ik-vorm

Slide 31 - Quiz

Welke 4 perspectieven zijn er in verhalen?

Slide 32 - Question ouverte

Psychologisch perspectief
  1. ik-vertelperspectief: je beleeft het verhaal door de ogen van de 'ik-figuur'. Er staat letterlijk 'ik'.
  2. personaal perspectief: je beleeft het verhaal door de ogen van een hij/zij-figuur. Er staat telkens hij of zij.
  3. Alwetende verteller: deze weet alles en geeft commentaar op de gebeurtenissen.
  4. Wisselend perspectief: de personages wisselen elkaar af

Slide 33 - Diapositive

Ruimte
  1. Alle plaatsen die in verhaal voorkomen
  2. Binnen of buiten
  3. Ook het weer, geluiden en geuren
  4. Functie: oproepen sfeer

Slide 34 - Diapositive

Wat hoort allemaal bij 'tijd' (1)
  1. de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, bijv. de middeleeuwen
  2. vertelde tijd: hoeveel tijd er in het verhaal voorbijgaat, bijv. een paar dagen, een jaar, één dag
  3. Verteltijd: het aantal blz. dat de schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen

Slide 35 - Diapositive

Wat hoort allemaal bij 'tijd' (2)
  1. Chronologisch: de gebeurtenissen worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn
  2. Terugverwijzing: een personage denkt aan of zegt iets over wat vroeger/eerder gebeurde. Vaak in een paar woorden/zinnen.
  3. Vooruitwijzing: er wordt iets gezegd over wat later zal gebeuren of wat personage hoopt of waar hij bang voor is

Slide 36 - Diapositive

Wat hoort allemaal bij tijd (3)
  1. Flashback: het hele verhaal gaat zelf terug in de tijd. Dit wordt uitgebreider beschreven. De volgorde van de gebeurtenissen wordt echt onderbroken.
  2. Flashforward: hetzelfde, maar dan vooruit in de tijd
  3. Bij Flashbacks en flashformwards is een verhaal niet-chronologisch.
FUNCTIE: spanning / meer info over het personage

Slide 37 - Diapositive

Thema en moraal
  • Thema: in een paar zeggen waar het verhaal over gaat, bijv. eenzaamheid, door het vuur gaan voor je vrienden
  • Moraal: een wijze les, bijv. oordeel niet te snel over iemand

Slide 38 - Diapositive

Spanning
  • situatie  of omgeving
  • open plekken
  • onverwachte draai
  • vermoeden van afloop
  • uitstel ontknoping
  • informatievoorsprong
  • cliffhanger

Slide 39 - Diapositive

Spanning
  • Spanning ontstaat wanneer het een schrijver lukt vragen bij de lezer op te roepen.
    - Dat komt omdat de schrijver iets verzwijgt.
  • Verhalen worden spannend omdat er een geheim of een raadsel is.
  • Datgene wat verzwegen wordt in een verhaal, noem je een open plek.

Slide 40 - Diapositive

Trucs om spanning te verhogen

- Gevaarlijke situatie of omgeving

- Vermoedens of verwachtingen

- Vertraging

- Uitstellen

- Onverwachte wending

- Informatievoorsprong

-

Spanningsboog = periode tussen het begin en het einde van de spanning.

Slide 41 - Diapositive

Hoe ontstaat spanning?
A
Door vragen van de lezer te beantwoorden.
B
Door vragen bij de lezer op te roepen.

Slide 42 - Quiz

We hebben tot nu toe geleerd:
  • realisme in verhalen
  • opbouw van een verhaal
  • genres
  • hoofd- en bijpersonen 
  • spanning / ruimte en sfeer
  • thema en moraal

Slide 43 - Diapositive

Verhaaleinde en verhaalbegin
  1. Begin: inleiding / midden in de gebeurtenissen / achteraf verteld (soms proloog: voorwoord)
  2. Einde: gesloten (al je vragen zijn beantwoord) / open (de afloop wordt niet verteld en je hebt niet op alle vragen antwoord gekregen) (soms epiloog: nawoord)

Slide 44 - Diapositive