tegenstellingen

START


- je weet dat een tegenstelling het omgekeerde is van iets

- je weet dat signaalwoorden aan kunnen geven dat er een tegenstelling in de tekst staat


woordenschat
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

START


- je weet dat een tegenstelling het omgekeerde is van iets

- je weet dat signaalwoorden aan kunnen geven dat er een tegenstelling in de tekst staat


woordenschat

Slide 1 - Diapositive

Nakijken
- Opdracht 1 t/m 6

Slide 2 - Diapositive

Opdracht

In de volgende silde lees je zinnen,
In elke zin staat een tegenstelling.

Noteer steeds het signaalwoord dat wijst op een tegenstelling.
Signaalwoorden voor tegenstelling herkennen.

Slide 3 - Diapositive

Evy houdt niet van buiten spelen, maar wel van binnen spelen.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Slide 4 - Question ouverte

Hoewel Fabian klusjes vervelend vindt, vindt hij dit klusje juist leuk.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Slide 5 - Question ouverte

Viv koopt meestal een klein ijsje, toch heeft ze nu een groot ijsje gekocht.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Slide 6 - Question ouverte

Sam slaapt graag op een harde matras, in het hotel had hij echter een zachte.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Slide 7 - Question ouverte

Hoewel Vera veel dure kleren heeft, is haar jas juist goedkoop.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Slide 8 - Question ouverte

Zinnen
Zinnen bestaan uit zinsdelen.

persoonsvorm
onderwerp

Slide 9 - Diapositive

Gezegde
Alle werkwoorden in de zin

Ik ga op mijn fiets naar school
!
De persoonsvorm is ook een werkwoord, die hoort altijd bij het gezegde!

Slide 10 - Diapositive

Gezegde
Altijd één zinsdeel, ook als ze niet naast elkaar in de zin staan.

Mette heeft gisteren een blauwe rok gepast

Slide 11 - Diapositive

Gezegde
Altijd één zinsdeel, ook als ze niet naast elkaar in de zin staan.

Mette heeft gisteren een blauwe rok gepast
gez = heeft gepast

Slide 12 - Diapositive

Gezegde
Vertelt wat er in de zin gebeurt, of wat het onderwerp doet. 

Slide 13 - Diapositive

Persoonsvorm?
Hoeveel beltegoed heb jij gekregen?
A
jij
B
gekregen
C
heb
D
Hoeveel

Slide 14 - Quiz

Persoonsvorm?
Hoeveel beltegoed heb jij gekregen?
A
jij
B
gekregen
C
heb
D
Hoeveel

Slide 15 - Quiz

Persoonsvorm?
Koala's eten geen vlees.
A
vlees
B
Koala's
C
eten

Slide 16 - Quiz

Persoonsvorm?
Wanneer heeft Erik de marathon gelopen?
A
Erik
B
de marathon
C
heeft
D
gelopen

Slide 17 - Quiz

Onderwerp?
De leerlingenraad zoekt dit jaar nieuwe leden.
A
zoekt
B
nieuwe leden
C
De leerlingenraad

Slide 18 - Quiz

Onderwerp?
Wanneer is de provincie Flevoland ontstaan?
A
is
B
Wanneer
C
ontstaan
D
de provincie Flevoland

Slide 19 - Quiz

Onderwerp?
Wie heeft mijn konijn gezien?
A
mijn konijn
B
heeft
C
gezien
D
wie

Slide 20 - Quiz

Onderwerp?
Natuurmonumenten zoekt donateurs.
A
donateurs
B
Natuurmonumenten
C
zoekt

Slide 21 - Quiz

gezegde?
Heeft hij jou nog een bos bloemen gestuurd?
A
jou
B
hij
C
heeft
D
heeft gestuurd

Slide 22 - Quiz

Gezegde?
Wie wil er nu niet naar de Efteling?
A
wil
B
wie
C
de Efteling
D
naar

Slide 23 - Quiz

Gezegde?
Jarno heeft het opstel over ridders geschreven.
A
heeft
B
Jarno
C
heeft geschreven
D
het opstel

Slide 24 - Quiz

Onderwerp?
De buurman van mijn oma heeft een feest georganiseerd.
A
heeft
B
de buurman van mijn oma
C
oma
D
de buurman

Slide 25 - Quiz

Onderwerp?
In de winkel heeft de zeer vriendelijke, hulpvaardige verkoper aan mij de nieuwste telefoon verkocht.
A
heeft
B
verkoper
C
de zeer vriendelijke, hulpvaardige verkoper
D
heeft verkocht

Slide 26 - Quiz

Gezegde
De kleine lichtgroene auto van mijn oma wordt op Marktplaats verkocht.
A
wordt
B
wordt verkocht
C
De kleine lichtgroene auto
D
op marktplaats

Slide 27 - Quiz

Onderwerp?
De kleine lichtgroene auto van mijn oma wordt op Marktplaats verkocht.
A
De kleine lichtgroene auto van mijn oma
B
verkocht
C
wordt verkocht
D
oma

Slide 28 - Quiz

Maken
- opdracht 1 t/m 4 op blz. 139 en 140

Slide 29 - Diapositive