CH5 gram H herhaling

Chapitre 5: Objectif santé
Grammaire:
Een vraag stellen 
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Chapitre 5: Objectif santé
Grammaire:
Een vraag stellen 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Répéter:
grammaire H
In het Frans zijn er in totaal 3 manieren om een zin vragend te maken.
Voor het proefwerk is het belangrijk dat je er in elk geval 2 kent en kunt toepassen.

Kijk goed naar de 3 verschillende manieren in de volgende slides.

Ik laat het zien aan de hand van de volgende zin:

Tu vas à l'école? --> Ga jij naar school?

Slide 3 - Diapositive

Grammaire H:
manier 1 & 2
Manier 1
Schrijf de zin over en zet er in plaats van een punt een ? achter.
Tu vas à l'école. --> Tu vas à l'école?


Manier 2
Begin de zin met est-ce que en zet daarna de rest van de zin erachter. Vergeet het vraagteken niet!
Tu vas à l'école. --> Est-ce que tu vas à l'école?

Slide 4 - Diapositive

Grammaire H:
manier 3, inversie
Inversie: Het omdraaien van de persoonsvorm en het onderwerp.


In het Frans betekent dit: de eerste 2 woorden van de zin omdraaien.

Tu vas à l'école. --> Vas-tu à l'école?

Het is heel belangrijk dat je het koppelstreepje niet vergeet!

Slide 5 - Diapositive


Maak van de volgende zin een vraagzin (zonder vraagwoord):

Tu as faim.

Slide 6 - Question ouverte


Maak van de volgende zin een vraagzin:

Tu prends toujours le petit déjeuner.

Slide 7 - Question ouverte


Maak van de volgende zin een vraagzin:

Vous aimez les oeufs.

Slide 8 - Question ouverte

Welke Franse vraagwoorden
ken je?

Slide 9 - Carte mentale

Grammaire H:
Een vraag stellen met een vraagwoord
Je kan natuurlijk ook een vraagwoord gebruiken bij een vraagzin. Hiervoor kan je het beste manier 1 of 2 gebruiken.
Het vraagwoord zet je dan aan het begin of einde van de zin (manier 1) of je begint met het vraagwoord, gebruikt dan est-ce que en vervolgens de rest van de zin (manier 2). 
:                waar
Quand:           wanneer
Comment:       hoe
Combien:        hoeveel
Pourquoi:        waarom
Qui:               wie
Que / Qu'est-ce que: wat

Slide 10 - Diapositive

Kies de juiste vraag:
Je vais au collège.
A
Tu vas quand ?
B
Tu vas où ?
C
Tu vas comment ?

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste vraag:
Nous rentrons aujourd'hui.
A
Vous rentrez quand?
B
Vous rentrez comment?
C
Vous rentrez combien ?

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste vraag:
J'ai mal à la tête.
A
Pourquoi tu as ?
B
Quand tu as ?
C
Qu'est-ce que tu as ?

Slide 13 - Quiz

Mannelijk enkelvoud
Vrouwelijk enkelvoud
Mannelijk meervoud
Vrouwelijk meervoud
quel
quels
quelle
quelles

Slide 14 - Question de remorquage

quelles
quel
quels
quelle
sont les solutions (v)?
est le livre de Pierre?
sont les cadeaux (m)?
est la vérité?

Slide 15 - Question de remorquage

Maak de zin vragend met: est-ce que

On parle français où?

Slide 16 - Question ouverte

Maak de zin vragend met onderstaand vraagwoord

Il a visité Paris (wanneer)

Slide 17 - Question ouverte

Exercice: Quelle histoire! 
Finis la BD:
- Regarde l'image
- Imagine la suite, dessine 
et remplis les dialogues

Slide 18 - Diapositive