3.8: bijwoord, bijvoeglijk naamwoord

Vandaag
Lezen
controleren 3.9: spelling
3.8: voegwoorden: check opdr. 1 + mkn opdr. 3, 4, 5
3.8: bijwoorden
oefenen & nakijken
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Vandaag
Lezen
controleren 3.9: spelling
3.8: voegwoorden: check opdr. 1 + mkn opdr. 3, 4, 5
3.8: bijwoorden
oefenen & nakijken

Slide 1 - Diapositive

Lezen in je leesboek
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

3.9; spelling

Controleren van antwoorden via het antwoordenboekje.

Slide 3 - Diapositive

Grammatica 3.8; voegwoorden

Maak opdr. 2, 3, 4, (6 = extra) p. 226-227
zelfstandig, in stilte

Nakijken van 1, 2, 3, 4, 6
timer
5:00

Slide 4 - Diapositive

Grammatica 3.8 
* wat was ook alweer een bijvoeglijk naamwoord?
* wat was ook alweer een bijwoord? 

* wat is het verschil tussen bijwoord en bijvoeglijk naamwoord.


Slide 5 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
  • Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het onderwerp. 
  • Bijvoorbeeld: een mooie auto & een lelijke auto

  • Het bijvoeglijk naamwoord staat vaak voor het zelfstandig naamwoord. 
  • Maar bijv. bij het ww. 'zijn' staat het bijvoeglijk naamwoord erachter. 

  • De leuke leerlingen. 
  • De leerlingen zijn leuk

Slide 6 - Diapositive

Bijwoord
Een bijwoord is een woord dat het volgende aangeeft:
- tijd
- plaats
- hoeveelheid
- hoe iets gebeurt
- hoe vaak iets gebeurt

Slide 7 - Diapositive

Grammatica 3.8 Bijwoord

Slide 8 - Diapositive

Samengevat...

Slide 9 - Diapositive

Handig lijstje, maak een screenshot
bijwoord 
- zegt iets over een ww (snel typen)
- zegt iets over een bn (heel leuk truitje)
- zegt iets over een bw (heel erg leuk truitje)
- geeft een plaats/richting aan (hier, daar, links)
- geeft een tijd aan (nu, soms, plotseling)
- geeft een frequentie aan (hoe vaak)
- geeft een graad aan (in hoeverre)
- geeft een ontkenning aan 
- geeft een hoeveelheid aan 
- alle andere vraagwoorden (waar, hoe, wanneer) (let op: geen wie of wat)

De bijwoordprullenbak: hoe, wel, ook, toch, nauwelijks, misschien, ook, nergens, meestal, niet.




















Slide 10 - Diapositive

Wat is dan het verschil met het bijvoeglijk naamwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord:
- hoort bij een zn (staat er vaak voor, maar soms niet) > de rode trui, de trui is rood
- krijgt dan een -e- erachter (verandert van vorm)

Een bijwoord:
- hoort NIET bij een zn en verandert niet van vorm
- zegt iets over een ww (snel typen)
- zegt iets over een bn (erg leuk truitje)
- zegt iets over een bw (heel erg leuk truitje)

Wat voor woord is 'leuk' in deze zinnen?

Slide 11 - Diapositive

De marathonloper rent snel naar de finish.
De snelle marathonloper finisht.

Slide 12 - Diapositive

  • zegt iets over een werkwoord
Hij typt snel een berichtje.

Max Verstappen kwam erg hard aanrijden.

Slide 13 - Diapositive

  • zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord
Dat is een erg mooi boek!

Calvijn is een heel klein schooltje.


Slide 14 - Diapositive

  • zegt iets over een ander bijwoord
Dat is een heel erg mooi boek!

In mijn vrije tijd kijk ik onwijs veel series.

Slide 15 - Diapositive

  • geeft een tijd aan
Nu wil ik een koekje!

Het huiswerk van morgen is...

Slide 16 - Diapositive

  • geeft een plaats aan
Daar is de nieuwe mediatheek.

Ergens in Nederland kun je een schat vinden.

Slide 17 - Diapositive

                   Aan de slag
timer
15:00
Wat
Maak opdracht 8, 10, 11, 13 van 3.8 (p. 230-232)
Hoe
Eerst vijf minuten individueel, daarna fluisterend overleggen
Hulp
Help elkaar of kom langs m'n bureau 
Tijd
15 minuten, daarna gaan we nakijken
Uitkomst
Je herkent en weet wat een bijwoord is en kan dit in eigen woorden uitleggen. 
Klaar
Lees in je leesboek

Slide 18 - Diapositive