Je gebruikt een apostrof bij:
1. Sommige meervoudsvormen (auto's, bikini's). Bij woorden die eindigen op een -y (baby's). Ook bij het meervoud van afkortingen (mp3's)
3. Verkleinwoordjes van letters, cijfers, afkortingen en woorden die op een -y eindigen. (panty'tje, s'je, dvd'tje)
4. Bij bezit (opa's schuur, Alex' fiets maar let op: Piets vriendin)
5. Achter afkortingen (EHBO'er)
6. Bij woorden waar je letters weglaat ('s ochtends, 's winters)