Les 9

les 9
Dagje Groningen
Weekendje Maastricht
Grammatica 
  • perfectum
  • adjectieven
Files

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

les 9
Dagje Groningen
Weekendje Maastricht
Grammatica 
  • perfectum
  • adjectieven
Files

Slide 1 - Diapositive

Dagje Groningen
Bourtange
Groninger museum
hofje
kade Hoge der A

Slide 2 - Diapositive

B C                                               Weekendje Maastricht
Vrijthof
Bonnefanten museum
Sint Jans kerk
fort Sint Jan

Slide 3 - Diapositive

zinsvolgorde
wilde. 
zijn.
zijn.
je
de koekjes
de koekjes
nog koffie
op
hier altijd op
... of
... dat
... waarom
Bijzin: conj. / adver.  - subject - rest - verbs
... wie
ze
allemaal
heeft opgegeten.

Slide 4 - Diapositive

conjuncties
nevenschikkend
en
of
maar
want
dus
onderschikkend
wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, …
blz. 263 - 265
oefening 4 en 5

Slide 5 - Diapositive

conjuncties
Waarom ga je niet mee naar de bioscoop? 
Omdat ik die film al heb gezien. 

*Want ik heb die film al gezien.
Ik ga niet mee naar de bioscoop, want ik heb de film al gezien.
Een zin kan met omdat beginnen,
niet met want.
Het voegwoord 'want' kan alleen gebruikt worden om twee zinnen één zin te maken. 
oefening 4 en 5

Slide 6 - Diapositive

Kies een plaats
Kies een plaats

Slide 7 - Diapositive

't ex kofschip

Slide 8 - Diapositive

Perfectum
spelen
ge + speel + d

werken
ge + werk + t

gebeuren, betreden, herinneren, verwennen, onthouden
onregelmatige werkwoorden 
uit je hoofd leren
regelmatige werkwoorden -> ge + stam + t of d

Slide 9 - Diapositive

't ex kofschip / ex soft ketchup
Nee? 
Dan een d!
gebeuren
gebeuren
r
+d
is gebeurd
ontdekken
ontdekken
k
+t
heeft ontdekt
verhuizen
verhuizen
z
+d
is verhuisd

Slide 10 - Diapositive

van richting veranderen
verandering van situatie
reflexief werkwoord

werkwoord dat een 
reflexief pronomen
nodig heeft. 

transitief werkwoord
werkwoord dat een object  nodig heeft
Jan slaat Piet.
Ik vergis me.
zijn
hebben
Het tweede werkwoord is: 
       - zijn
       - blijven 
       - beginnen 
       - kwijtraken 
       - naderen
       - tegenkomen
Jan is verhuisd.
Jan is Piet kwijtgeraakt.

Slide 11 - Diapositive

stoppen
A
is gestopt
B
is gestopd

Slide 12 - Quiz

verbazen
A
is verbaazt
B
is verbaazd
C
is verbaast
D
is verbaasd

Slide 13 - Quiz

verven
A
is geverfd
B
is gevervd
C
is geverft
D
is gevervt

Slide 14 - Quiz

nee
+de(n)
ja
+te(n)
10
11
12
13

Slide 15 - Diapositive

adjectief




de courgette - een kleine courgette
de paprika - een gele paprika
het tomaatje - een mooi tomaatje
een Turks restaurant
een Turkse bakker

Slide 16 - Diapositive

adjectief
de-woorden
jongen




het-woorden
meisje




De jongen (is mooi).
de mooie jongen
een mooie jongen
Het meisje (is mooi).
het mooie meisje
een mooi meisje

Slide 17 - Diapositive

de ... courgette
A
klein
B
kleine

Slide 18 - Quiz

een ... courgette
A
klein
B
kleine

Slide 19 - Quiz

het ... café
A
klein
B
kleine

Slide 20 - Quiz

een ... café
A
klein
B
kleine

Slide 21 - Quiz

een ... idee
A
goed
B
goede

Slide 22 - Quiz

een ... film
A
fantastisch
B
fantastische

Slide 23 - Quiz

een ... bril
A
leuk
B
leuke

Slide 24 - Quiz

een ... weekend
A
prettig
B
prettige

Slide 25 - Quiz

adjectief
de-woorden
jongen




het-woorden
meisje




De jongen (is mooi).
de mooie jongen
een mooie jongen
Het meisje (is mooi).
het mooie meisje
een mooi meisje

Slide 26 - Diapositive

Eerste file Pinksteren 1955
oefening 19
oefening 22

Slide 27 - Diapositive