NN6 hv2 - Lezen H2 (les 2)

timer
15:00
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

timer
15:00

Slide 1 - Diapositive

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen 

Vandaag...
- Stillezen
- Huiswerk nakijken/ controleren
- Lezen H2
- Opdrachten maken

Leerdoel:
- Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
- Ik kan concluderende, redengevende en oorzakelijke verbanden in een tekst herkennen

Slide 2 - Diapositive

Dinsdag 12 oktober
Toets Lezen H1, H2 en H3!!

Slide 3 - Diapositive

Huiswerk nakijken
Alle opdrachten van Lezen h1
Artikel ingeleverd?

Slide 4 - Diapositive

Lezen hoofdstuk 2:
- Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
- Ik kan concluderende, redengevende en oorzakelijke verbanden in een tekst herkennen


Slide 5 - Diapositive

Signaalwoorden geven het verband in een tekst aan tussen ...
A
alinea's
B
woorden
C
woorden en zinnen
D
woorden, zinnen en alinea's

Slide 6 - Quiz

Voorbeeld
Ik ga iedere dag op de fiets naar school.
Het vandaag regent.
Ben ik met de trein.


Slide 7 - Diapositive

Voorbeeld
Ik ga iedere dag op de fiets naar school. Omdat het vandaag regent ben ik met de trein.

Wat geeft het woord 'omdat' aan in deze zin?




Slide 8 - Diapositive

Chronologisch verband
Beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.

Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort
Jaartallen en data kunnen ook een chronologisch verband aangeven. 

Vroeger speelde ik erg graag buiten, nu zit ik liever achter de computer.

Slide 9 - Diapositive

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar genoemd. 

Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, ten slotte, en, niet alleen ... (maar) ook
Liggende streepjes (-) of getallen (1, 2, 3) horen hier ook bij.

Ten eerste vind ik dat je op tijd moet komen en je moet ook je spullen op orde hebben.

Slide 10 - Diapositive

Tegenstellend verband
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde dingen genoemd. 

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant

In het weekend heb ik een baantje, maar doordeweeks heb ik daarvoor geen tijd.

Slide 11 - Diapositive

Uitleggend/toelichtend verband
In een uitleggend of toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, ter illustratie, dat wil zeggen, met andere woorden

Een brommer rijdt 1 op 12. Dat wil zeggen dat je met 1 liter benzine 
12 kilometer kunt rijden. 

Slide 12 - Diapositive

Lezen H2:
- Concluderend tekstverband
- Redengevend tekstverband
- Oorzakelijk tekstverband

Slide 13 - Diapositive

Concluderend verband
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit informatie eerder in de tekst.

Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, 

Jip wilde niet naar de dierentuin, Anke wilde niet naar het pretpark en ik wilde niet naar het zwembad; kortom we konden het niet eens worden over wat we gingen doen. 

Slide 14 - Diapositive

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Hij praatte duidelijk, keek het publiek aan en zijn slides waren overzichtelijk. Al met al gaf hij een prima presentatie.
A
duidelijk
B
overzichtelijk
C
al met al
D
prima

Slide 15 - Quiz

Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.

Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij

Voor voetbalwedstrijden heb je een goede conditie nodig, daarom train ik twee keer per week. 

Slide 16 - Diapositive

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Omdat zij altijd te laat uit bed kwam, heeft haar moeder een nieuwe wekker voor haar gekocht.
A
omdat
B
altijd
C
uit
D
voor

Slide 17 - Quiz

Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).

Signaalwoorden: door, doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te

Door de hevige regenval, was de weg overstroomd. 

Slide 18 - Diapositive

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Het waait ontzettend hard, daardoor vallen er veel takken van de bomen.
A
waait
B
ontzettend
C
daardoor
D
veel

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Diapositive

Welk verband staat in de volgende zinnen:
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op de receptie.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
concluderend verband
D
oorzakelijk verband

Slide 21 - Quiz

Welk verband zie je in de volgende zin:
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
tegenstellend verband
B
chronologisch verband
C
toelichtend verband
D
vergelijkend verband

Slide 22 - Quiz

Welk verband zie je in deze zin:
We willen Pietje Puk graag in onze groep vanwege zijn vriendelijkheid. Ook is hij altijd erg behulpzaam.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
chronologisch verband
D
tegenstellend verband

Slide 23 - Quiz

Welk verband zie je in de volgende zin:
Net als in Amerika, gaan ook in Europa steeds meer mensen naar fastfoodrestaurants.
A
vergelijkend verband
B
oorzakelijk verband
C
opsommend verband
D
redengevend verband

Slide 24 - Quiz

Ik kan een chronologisch, opsommend, tegenstellend en toelichtend verband herkennen
Ja
Nee, ik wil graag meer uitleg

Slide 25 - Sondage

Ik kan een concluderend, redengevend, oorzakelijk en vergelijkend verband herkennen
Ja
Nee, ik wil graag meer uitleg

Slide 26 - Sondage

En nu...
Maak van Lezen hoofdstuk 2
- startopdracht
- opdracht 1, 2, 4

- In plaats van opdracht 3 maak je de tekst van AK.
- Markeer de hoofdzaken en kernzinnen
- Maak een samenvatting

Slide 27 - Diapositive