oefenen met vaardigheden

• Geschiedenis
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Hoeveel vaardigheden zijn er in totaal?
(vul alleen het cijfer in)

Je krijgt nu elke keer een vaardigheid te lezen. 
Daarna krijg je per vaardigheid wat vragen.

Wat voor onderzoeksvraag is dit:

'Waarom is Julius Caesar vermoord?'

1. een beschrijvende vraag
2. een verklarende vraag
3. een waarderende vraag

Wat voor onderzoeksvraag is dit:

'Hoe was het leven van de slaven in Rome?''

1. een beschrijvende vraag
2. een verklarende vraag
3. een waarderende vraag

Wat voor onderzoeksvraag is dit:

'Wat veranderde er in het Romeinse Rijk toen Caesar Augustus aan de macht kwam?''

1. een beschrijvende vraag
2. een verklarende vraag
3. een waarderende vraag

Wat voor onderzoeksvraag is dit:

Wat vind jij van de moord op Julius Caesar?

1. een beschrijvende vraag
2. een verklarende vraag
3. een waarderende vraag

Wat voor onderzoeksvraag is dit:

'Zou jij het leuk vinden om in het Romeinse Rijk te leven?'

1. een beschrijvende vraag
2. een verklarende vraag
3. een waarderende vraag

Wat voor onderzoeksvraag is dit:

'Waarom wilden de Romeinen Gallië veroveren?

1. een beschrijvende vraag
2. een verklarende vraag
3. een waarderende vraag

Bedenk bij de onderstaande hoofdvraag 3 deelvragen.
Hoe was het leven van de slaven in het Romeinse Rijk?

Welke hoofdvraag past het beste bij de onderstaande deelvragen?


1. Wie had de leiding in het Romeinse Rijk?
2. Welke regels golden er in het Romeinse Rijk?
3. Hoe werd er voor gezorgd dat iedereen luisterde naar het bestuur?

1. Hoe was het leven van de Grieken?
2. Hoe zag het leven van de slaven eruit?
3. Hoe werd het Romeinse Rijk bestuurd?
4. Wat vind je van Octavianus?

Je wilt onderzoeken hoe Romeinse munten er uitzagen.

Wat kun je zeggen over de bron hiernaast?

1. De bruikbaarheid is klein.
2. De bruikbaarheid is groot.

Je wilt onderzoeken welke Romeinse keizers het machtigst waren.

Wat kun je zeggen over de bron hiernaast?

1. De bruikbaarheid is groot
2. Deze bron is niet bruikbaar voor dit onderzoek

Vaardigheid 4 gaat over bronnen beoordelen. Lees vaardigheid 4 op blz. 109 en de info hieronder.

- Als er een goede reden is om iets te geloven, dan is het betrouwbaar. 

-  Als je aanneemt dat iets in het verleden werkelijk zo is gebeurd, dan is het een feit.

-  Als iets verzonnen is, dan is het een verzinsel.

- Als iets geldt voor alle gebieden of personen, dan zeggen we dat het representatief voor iedereen/ alle gebieden is.

Een jongen uit je klas roept zomaar:

'De Romeinse vrouwen droegen geen ondergoed'.

Wat kun je zeggen over deze uitspraak?

1. Hij heeft het waarschijnlijk onderzocht. Het is een feit.
2. Hij roept maar wat, het is een verzinsel

In sommige delen van Nederland zijn Romeinse munten gevonden. We weten daarom dat de Romeinen daar zijn geweest. Wat is juist?

1. Dat Romeinse munten zijn gevonden is representatief voor heel Nederland
2. Dat er Romeinse munten zijn gevonden is niet Representatief voor heel Nederland.

Je hebt alle opdrachten van de intro, 3.1 en 3.2 af.

Je gaat nu de opdrachten van deze paragrafen nakijken.

Als je daarmee klaar bent, werk je aan het huiswerk.

Huiswerk

- Samenvatting van 3.1 en 3.2 > Uploaden in Teams-Opdrachten!

- Leren 3.1 en 3.2