Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Éléments de cette leçon
Kapitel 5
Wohnen
Slide 1 - Diapositive
Was haben wir letztes Mal gemacht?
Wij hebben een kamer ingericht.
Doel:
-het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de vierde naamval gebruiken
-de voorzetsels met de vierde naamval gebruiken
Succescriteria: -de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de 1e naamval (onderwerp) gebruiken
-de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval (lijdend voorwerp) gebruiken
- de voorzetsels met de vierde naamval gebruiken
Slide 2 - Diapositive
Wohnen
Leerdoel:
Je leert woorden om jullie huis / je kamer te beschrijven.
Slide 3 - Diapositive
Schrijf Duitse woorden die met het thema wonen hebben te maken!
Slide 4 - Carte mentale
Stappenplan
1. Doe je boek B open op blz 102-103 en neem de woordjes en redemittel door!
2. Ga daarna verder met LessonUp en geef antwoord op de vragen.
3. Evaluatie
timer
1:00
Slide 5 - Diapositive
Doe je boek dicht en bekijk de
video van de volgende slide!
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Vidéo
de kamer = ...
A
das Zimmer
B
die Küche
C
der Flur
D
der Garten
Slide 8 - Quiz
de tuin = ...
A
der Garten
B
der Flur
C
die Küche
D
das Fenster
Slide 9 - Quiz
de muur = ...
A
die Küche
B
das Fenster
C
die Wand
D
die Wohnung
Slide 10 - Quiz
de badkamer = ...
A
die Toilette
B
das Badezimmer
C
das Schlafzimmer
D
das Wohnzimmer
Slide 11 - Quiz
de deur = ...
A
der Tisch
B
der Stuhl
C
die Küche
D
die Tür
Slide 12 - Quiz
de bank (in de woonkamer) = ...
A
der Schrank
B
das Fenster
C
das Sofa
D
das Zimmer
Slide 13 - Quiz
de winkel
kijken
de wc
het flatgebouw
knus
verhuizen
wennen aan
das Klo
umziehen
sich gewöhnen an
das Geschäft
das Hochhaus
schauen
gemütlich
Slide 14 - Question de remorquage
weiß
grün
lila/violett
gelb
grau
orange
schwarz
braun
blau
rosa
beige
rot
Slide 15 - Question de remorquage
Hoe vond je het gaan?
A
heel goed
B
goed
C
moeilijk
D
redelijk
Slide 16 - Quiz
Wat heb jij geleerd?
Slide 17 - Question ouverte
Schrijf de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits op die je kent.
Slide 18 - Question ouverte
Nederlands
Duits 1e naamval
Duits 4e naamval
Voorbeelden
ik
ich
mich
Welches Bett ist für mich?
jij
du
dich
Das Poster ist für dich.
hij
er
ihn
Hast du eine Lampe für ihn?
zij
sie
sie
Hier ist ein Stuhl für sie.
het
es
es
Slide 19 - Diapositive
Nederlands
Duits 1e naamval
Duits 4e naamval
Voorbeelden
wij
wir
uns
Haben Sie ein Buch für uns?
jullie
ihr
euch
Ich habe das für euch bezahlt.
zij
sie
sie
Hier sind Stühle für sie.
u
Sie
Sie
Was kann ich für Sie tun?
wie
wer
wen
Für wen hast du das mitgebracht?
wat
was
was
Was hast du da?
Slide 20 - Diapositive
De vormen mich, dich enz. zijn de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval. Na für en een aantal andere voorzetsels staat het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval.
1e Ich mag dieses Zimmer.
4e Ist dieses Zimmer für mich?
Ook het vragend voornaamwoord wer verandert in de vierde naamval van vorm.
1e Wer ist das?
4e Für wen sind diese Möbel?
Slide 21 - Diapositive
Opdracht:
Maak in classroom een document aan en beschrijf met behulp van p. 101,012,103 de kamer die je in classroom hebt. Schrijf ten minste 5 zinnen.(10 minuten)
Slide 22 - Diapositive
Afsluiting:
Wat hebben we vandaag geleerd?
Wat lukte al wel, wat nog niet?
Waren de opdrachten duidelijk en goed te doen?
Slide 23 - Diapositive
Ik heb woorden over het onderwerp wonen geleerd
😒🙁😐🙂😃
Slide 24 - Sondage
Ik ken de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e en 4e naamval