Wohnen

Kapitel 7
Wohnen
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Kapitel 7
Wohnen

Slide 1 - Diapositive


Lernziel:

Aan het einde van de les kun je:
- de betekenis raden van woorden over wonen




Slide 2 - Diapositive

Wohnen


Leerdoel:
Je leert woorden om jullie huis / je kamer te beschrijven.

Slide 3 - Diapositive

Schrijf Duitse woorden die
met het thema wonen
hebben te maken!

Slide 4 - Carte mentale

Slide 5 - Vidéo

de kamer = ...
A
das Zimmer
B
die Küche
C
der Flur
D
der Garten

Slide 6 - Quiz

de tuin = ...
A
der Garten
B
der Flur
C
die Küche
D
das Fenster

Slide 7 - Quiz

de muur = ...
A
die Küche
B
das Fenster
C
die Wand
D
die Wohnung

Slide 8 - Quiz

de badkamer = ...
A
die Toilette
B
das Badezimmer
C
das Schlafzimmer
D
das Wohnzimmer

Slide 9 - Quiz

de deur = ...
A
der Tisch
B
der Stuhl
C
die Küche
D
die Tür

Slide 10 - Quiz

de bank (in de woonkamer) = ...
A
der Schrank
B
das Fenster
C
das Sofa
D
das Zimmer

Slide 11 - Quiz

de winkel
kijken
de wc
het flatgebouw
knus
verhuizen
wennen aan
das Klo
umziehen
sich gewöhnen an
das Geschäft
das Hochhaus
schauen
gemütlich

Slide 12 - Question de remorquage

weiß
grün
lila/violett
gelb
grau
orange
schwarz
braun
blau
rosa
beige
rot

Slide 13 - Question de remorquage

Hoe vond je het gaan?
A
heel goed
B
goed
C
moeilijk
D
redelijk

Slide 14 - Quiz

Hoe heb jij geleerd?

Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Diapositive

Schrijf de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits op die je kent.

Slide 17 - Question ouverte

Nederlands
Duits 1e naamval
Duits 4e naamval
Voorbeelden
ik
ich
mich
Welches Bett ist für mich?
jij
du
dich
Das Poster ist für dich.
hij
er
ihn
Hast du eine Lampe für ihn?
zij
sie
sie
Hier ist ein Stuhl für sie.
het
es
es

Slide 18 - Diapositive

Nederlands
Duits 1e naamval
Duits 4e naamval
Voorbeelden
wij
wir
uns
Haben Sie ein Buch für uns?
jullie
ihr
euch
Ich habe das für euch bezahlt.
zij
sie
sie
Hier sind Stühle für sie.
u
Sie
Sie
Was kann ich für Sie tun?
wie
wer 
wen
Für wen hast du das mitgebracht?
wat
was
was
Was hast du da?

Slide 19 - Diapositive


De vormen mich, dich enz. zijn de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval. Na für en een aantal andere voorzetsels staat het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval.

1e  Ich mag dieses Zimmer.
4e Ist dieses Zimmer für mich?

Ook het vragend voornaamwoord wer verandert in de vierde naamval van vorm.

1e Wer ist das?
4e Für wen sind diese Möbel?

Op Neue Kontakte online staat ook een filmpje over dit onderwerp.

Slide 20 - Diapositive