Kader 1 grammatica Kapitel 1

Kader 1 grammatica Kapitel 1
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Kader 1 grammatica Kapitel 1

Slide 1 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord
Wat is "ik" in het Duits

Slide 2 - Question ouverte

Wat is "jij" in het Duits?

Slide 3 - Question ouverte

Wat zijn "hij, zij, het" in het Duits?

Slide 4 - Question ouverte

wohnen
Stap 1: 
neem het hele werkwoord
wohnen

Slide 5 - Diapositive

wohnen
Stap 2: 
bepaal de stam van het werkwoord ( -en)
wohnen: stam= wohn

Slide 6 - Diapositive

wohnen
Stap 3: 
Plak de passende uitgang achter de stam

Slide 7 - Diapositive

Wat voor een uitgang krijgt de 'ik-vorm'?
A
e
B
st
C
en

Slide 8 - Quiz

Wat voor een uitgang krijgt de 'jij-vorm'?
A
e
B
st
C
t

Slide 9 - Quiz

Wat voor een uitgang krijgt de 'hij/zij/het-vorm'?
A
e
B
st
C
t

Slide 10 - Quiz

Werkwoord Heißen

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Welke uitgang is anders als bij het werkwoord "wohnen"

Slide 13 - Question ouverte

Als de stam eindigt op .................... krijg je alleen een -t achter de du-vorm

Slide 14 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Duits: ik heet
A
ich heißt
B
ich heiße
C
ich heißen

Slide 15 - Quiz

Hoe zeg je in het Duits: jij heet

Slide 16 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Duits: hij/zij/het heet
A
er/sie/es heiße
B
er/sie/es heißen
C
er/sie/es heißt

Slide 17 - Quiz

Woorden

Slide 18 - Diapositive

Wat is "das Mädchen" in het Nederlands
A
de jongen
B
het meisje

Slide 19 - Quiz

Wat is "das Bundesland" in het Nederlands?
A
de stad
B
de deelstaat

Slide 20 - Quiz

Wat is "der Fluss" in het Nederlands?

Slide 21 - Question ouverte

Wat is "tanzen" in het Nederlands?
A
spelen
B
komen
C
dansen
D
ganzen

Slide 22 - Quiz

Wat is "de zus" in het Duits
A
die Mutter
B
der Bruder
C
die Schwester
D
der Vater

Slide 23 - Quiz

Hoe zeg je in het Duits "Hallo! Hoe gaat het?"

Slide 24 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Duits: Dank je. Goed
A
Danke. Gut.
B
Dankje. Gut

Slide 25 - Quiz

Hoe zeg je in het Duits: Hoe heet jij?

Slide 26 - Question ouverte

Zeg in het Duits: ik heet (eigen naam)

Slide 27 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Duits "hoe oud ben je"
A
Wie oud bist du?
B
Wie alt bist du?

Slide 28 - Quiz

schrijf in het Duits: "Ik ben (leeftijd) jaar oud"

Slide 29 - Question ouverte


Vertaal vanuit het Duits naar het Nederlands:
Wo wohnst du? Ich wohne in Dongen.

Slide 30 - Question ouverte