1F2 27 maart 2023 - Verwijswoorden 1 deze, die, dit, dat

oefenen
deze, die dit,dat
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Speciaal OnderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

oefenen
deze, die dit,dat

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel
Aan het einde van de les weet je:
- wat verwijswoorden zijn
- hoe je de verwijswoorden goed kunt gebruiken

Slide 2 - Diapositive

Wat weet je al over
verwijswoorden?

Slide 3 - Carte mentale

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.
Ezelsbruggetje:
  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.



Slide 7 - Diapositive

DEZE, DIE, DIT, DAT
- dezE en diE gebruik je bij dE-woorden:

De jongen: 
hier is deze jongen, 
daar is die jongen

- diT en daT gebruik je bij heT-woorden:

Het meisje:
Hier is dit meisje,
daar is dat meisje



Slide 8 - Diapositive

Hier is de appel. Wil je ...... appel? (dichtbij)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 9 - Quiz

Zij speelt met ...... meisje (dichtbij)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 10 - Quiz

Ik heb les in ...... lokaal. (dichtbij)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 11 - Quiz

Ik ging vroeger naar ....... school ( veraf)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 12 - Quiz

Ik hou van .......film. (veraf)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 13 - Quiz

.......tafel is groot. (dichtbij)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 14 - Quiz

Wil je ......T-shirt kopen? (dichtbij)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 15 - Quiz

Mijn tante lust .....soep niet. (veraf)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 16 - Quiz

Ik kies ..... koekje. (dichtbij)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 17 - Quiz

...... is onze school. (dichtbij)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 18 - Quiz

.....zijn interessante boeken. (veraf)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 19 - Quiz

....is mijn moeder. (veraf)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 20 - Quiz

......is mijn vader. (dichtbij)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 21 - Quiz

Is .... computer van jou? (dichtbij)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 22 - Quiz

Is ... jouw tas? (dichtbij)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 23 - Quiz

Is .... mijn boek? (veraf)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 24 - Quiz

...... is mijn boek. (veraf)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 25 - Quiz

.... schoenen zijn mooi. (dichtbij)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 26 - Quiz

.... rok is lang. (veraf)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 27 - Quiz

Ik maak soep in .... pan. (dichtbij)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 28 - Quiz

..... is mijn zoon. (dichtbij)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 29 - Quiz

..... zijn mijn kinderen. (veraf)
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 30 - Quiz

Dit heb ik vandaag geleerd

Slide 31 - Question ouverte

Exitticket:
Ik ken de verwijswoorden die, dat, deze en dit.
En ik kan de verwijswoorden op de goede manier gebruiken.
A
Ik kan het
B
Ik moet nog leren, maar het komt goed
C
Ik weet het niet
D
Ik kan het anderen uitleggen

Slide 32 - Quiz

Hier zou ik meer over willen leren

Slide 33 - Question ouverte

Disk
Ga naar grammatica en maak opdracht 9.1.

Klaar? Werk verder aan grammatica of werk verder in jouw thema in de bronnen en bouwstenen.

Slide 34 - Diapositive