Voor je de spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd kunt bepalen, moet je eerst weten of je met een
sterk of een
zwak werkwoord te maken hebt.
Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd:
loop - liep zwem - zwom doen - deed blaas - blies
Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank in de verleden tijd:
werk - werkte bellen - belde brand - brandde praat - praatte
´t ex-fokschaap kan ook bij de persoonsvorm verleden tijd.