Werkwoordspelling les 5: Persoonsvorm verleden tijd, tegenwoordige tijd en onderwerp

Nederlands

Werkwoordspelling - Les 5: 
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd
Onderwerp

VWO 1 P1 2023-2024
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Nederlands

Werkwoordspelling - Les 5: 
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd
Onderwerp

VWO 1 P1 2023-2024

Slide 1 - Diapositive

Vorige lessen...

... heb je geleerd hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

.... heb je geleerd hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd en de tegenwoordige tijd vervoegt (= in de juiste vorm in een zin zet).

Slide 2 - Diapositive

Aan het eind van deze les ...

... heb je nog een keer geoefend met het herkennen en vervoegen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en verleden tijd.

... weet je hoe je het onderwerp in een zin kunt vinden.

... kun je het onderwerp in een zin benoemen.

Slide 3 - Diapositive

Het onderwerp
Het onderwerp =
wie of wat + persoonsvorm?

Het onderwerp geeft aan wie iets doet: Kees loopt naar school.
Het onderwerp geeft aan wat iets doet: De stoel valt.

Slide 4 - Diapositive

Het onderwerp
De meeste ouderen gaan ooit naar het bejaardentehuis. 
Wie/wat gaan? = de meeste ouderen
(níet: ouderen! of meeste ouderen!)

Op de Kerstmarkt gaan we een heleboel verkopen.  
Wie of wat gaan verkopen? = we

Slide 5 - Diapositive

Persoonsvorm en Onderwerp
Op de volgende slides volgt een aantal zinnen waarbij je het volgende moet doen: 

Schrijf de persoonsvorm en het onderwerp op.

Voorbeeld: Wij willen voetballen.
PV = willen     
Ond = wij
  

Slide 6 - Diapositive


Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.
1. Al mijn vrienden zijn al verliefd.

Slide 7 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

2. Ik moet de ware nog ontmoeten!

Slide 8 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

3. Het is beter om niet te veel vlees te eten.

Slide 9 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

4. De schade voor het milieu schijnt enorm te zijn.

Slide 10 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

5. Ik dacht niet goed na.

Slide 11 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

6. De verliezende finalisten van 2010 kwalificeerden zich voor het WK.

Slide 12 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

7. Mijn overburen en hun kinderen hebben last van lawaai.

Slide 13 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

8. Mijn zusje en ik mogen nu na tien uur ‘s avonds niet meer naar buiten gaan.

Slide 14 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

9. Help me overeind!

Slide 15 - Question ouverte

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

1. Vind jij ook niet dat ik veel verdien, vergeleken met wat hij __________ ? (verdienen)

Slide 16 - Question ouverte

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
2. Paul __________ mij of ik hem wil helpen. (polsen)

Slide 17 - Question ouverte

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

3. Ik hoorde dat de nieuwe H&M morgen geopend __________. (worden)

Slide 18 - Question ouverte

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

4. Mijn vrienden snappen het niet, maar ik __________ die muziek erg vervelend. (vinden)

Slide 19 - Question ouverte

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

5. Wat gek dat Jelle zich nog altijd zo over zijn hoge cijfers __________ ! (verbazen)

Slide 20 - Question ouverte

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

6. Mijn kleren zullen er wel van gaan stinken, maar de vuurkorf __________ uitstekend! (branden)

Slide 21 - Question ouverte

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

7. Moet ik hem helpen of __________ je klasgenoot de uitleg zelf? (onthouden)

Slide 22 - Question ouverte

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
1. Peter vroeg of ik hem wilde helpen, maar ik __________ er niet over. (peinzen)

Slide 23 - Question ouverte

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

2. __________ Frank en Freya bij dezelfde halte __________? (uitstappen)

Slide 24 - Question ouverte

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

3. De stiekeme snoepers dachten zeker dat wij niets __________!(vermoeden)

Slide 25 - Question ouverte

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

4. Het peloton reed wel door, maar de koploper __________ zijn voorsprong alsnog. (vergroten)

Slide 26 - Question ouverte

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

5. Je moet wel op mijn feestje komen, want je __________ mij dat! (beloven)

Slide 27 - Question ouverte

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

6. Toen je nog niet kon mailen, __________ bedrijven elkaar hun facturen. (faxen)

Slide 28 - Question ouverte

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

7. De hele klas __________ samen de vloer na afloop van de kerstmarkt. (schrobben)

Slide 29 - Question ouverte

Slide 30 - Diapositive