Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
oefenen voor de toets
Slide 1 - Diapositive
Persoonsvorm en Onderwerp
Op de volgende slides volgt een aantal zinnen waarbij je het volgende moet doen:
Schrijf de persoonsvorm en het onderwerp op.
Voorbeeld: Wij willen voetballen.
PV = willen
Ond = wij
Slide 2 - Diapositive
Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.
Al mijn vrienden zijn al verliefd.
Slide 3 - Question ouverte
Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.
Ik moet de ware nog ontmoeten!
Slide 4 - Question ouverte
Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.
Het is beter om niet te veel vlees te eten.
Slide 5 - Question ouverte
Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.
De schade voor het milieu schijnt enorm te zijn.
Slide 6 - Question ouverte
Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.
Ik dacht niet goed na.
Slide 7 - Question ouverte
Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.
De verliezende finalisten van 2010 kwalificeerden zich voor het WK.
Slide 8 - Question ouverte
Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.
Mijn overburen en hun kinderen hebben last van lawaai.
Slide 9 - Question ouverte
Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.
Mijn zusje en ik mogen nu na tien uur ‘s avonds niet meer naar buiten gaan.
Slide 10 - Question ouverte
Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.
Help me overeind!
Slide 11 - Question ouverte
Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
Vind jij ook niet dat ik veel verdien, vergeleken met wat hij __________ ? (verdienen)
Slide 12 - Question ouverte
Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort Paul __________ mij of ik hem wil helpen. (polsen)
Slide 13 - Question ouverte
Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
Ik hoorde dat de nieuwe H&M morgen geopend __________. (worden)
Slide 14 - Question ouverte
Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
Mijn vrienden snappen het niet, maar ik __________ die muziek erg vervelend. (vinden)
Slide 15 - Question ouverte
Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
Wat gek dat Jelle zich nog altijd zo over zijn hoge cijfers __________ ! (verbazen)
Slide 16 - Question ouverte
Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
Mijn kleren zullen er wel van gaan stinken, maar de vuurkorf __________ uitstekend! (branden)
Slide 17 - Question ouverte
Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
Moet ik hem helpen of __________ je klasgenoot de uitleg zelf? (onthouden)
Slide 18 - Question ouverte
Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort Peter vroeg of ik hem wilde helpen, maar ik __________ er niet over. (peinzen)
Slide 19 - Question ouverte
Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
__________ Frank en Freya bij dezelfde halte __________? (uitstappen)
Slide 20 - Question ouverte
Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
De stiekeme snoepers dachten zeker dat wij niets __________!(vermoeden)
Slide 21 - Question ouverte
Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
Het peloton reed wel door, maar de koploper __________ zijn voorsprong alsnog. (vergroten)
Slide 22 - Question ouverte
Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
Je moet wel op mijn feestje komen, want je __________ mij dat! (beloven)
Slide 23 - Question ouverte
Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
Toen je nog niet kon mailen, __________ bedrijven elkaar hun facturen. (faxen)
Slide 24 - Question ouverte
Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
De hele klas __________ samen de vloer na afloop van de kerstmarkt. (schrobben)