2VMBO-KGT_Paragraaf_5.4_Persoonlijk_voornaamwoord

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Lesdoelen:

• Je weet al wat een (splitsbare) werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, lidwoorden, hoofd-, rangtelwoorden, voorzetsels en persoonlijk voornaamwoord zijn.
• Je gaat leren wat een bezittelijk voornaamwoord is.

Lopen, nakijken, gapen, skateboarden en invullen zijn voorbeelden van...

1. bijvoeglijke naamwoorden
2. werkwoorden
3. zelfstandige naamwoorden

In, naast, tijdens, op en achter zijn voorbeelden van...

1. persoonlijke voornaamwoorden
2. telwoorden
3. voorzetsels

Hond, kat, Paulo, Zuid-Afrika en brood zijn voorbeelden van...

1. persoonlijke voornaamwoorden
2. zelfstandig naamwoorden
3. bijvoeglijke naamwoorden

Een, tien, honderd en duizend zijn voorbeelden van...

1. rangtelwoorden
2. hoofdtelwoorden

"Giel | heeft | het | wereldrecord | radiomaken |verbroken." Lw, bn, zn, ww, vz, tw.

"We willen jou feliciteren met jouw recordbrekende prestatie." Benoem de woordsoorten: lw, bn, zn, ww, vz, tw.

Persoonlijk voornaamwoord

Een persoonlijk voornaamwoord (pvw) kan een zelfstandig naamwoord vervangen. Het geeft dus bijvoorbeeld een persoon of een ding aan.

Om te controleren of iets een persoonlijk voornaamwoord is, kun je het vervangen door een of twee namen. Voorbeelden:  ik, jij, je, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij, ze.

Kittens zijn zo schattig. Ze spelen de hele dag met elkaar.

"Sanne leest een recept, omdat ze een taart gaat bakken." Persoonlijk voornaamwoord?

"Sanne leest een recept, omdat ze een taart gaat bakken." Welk znw vervangt het pvw?

Typ drie persoonlijke voornaamwoorden.

Maak een zin met een persoonlijk voornaamwoord.

Geef het pvw aan: Heb jij de sleutel aan hem gegeven?

Geef het pvw aan: Zij hebben ons niets verteld!

Geef het pvw aan: Tijdens de sprint werd hij toch door haar ingehaald.

Geef het pvw aan: We zullen het nooit weten.

Geef het pvw aan: Heeft u hem geld gegeven?

Geef het pvw aan: Zij liepen naar jou.

Lw of pvw? Het pakketje zal ik je morgen geven.

1. lidwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Lw of pvw? Ik geef het je morgen.

1. lidwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Lw of pvw? In de tuin rende het muisje snel weg.

1. lidwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Lw of pvw? Is het moeilijk?

1. lidwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Lw of pvw? In het pretpark kregen we een lekker ijsje.

1. lidwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Lw of pvw? Dat is het!

1. lidwoord
2. persoonlijk voornaamwoord