dag 8

Ruzie

uitlachen

• lachen om iemand
• negatief, vervelend
• werkwoord
• ik lach uit - wij lachen uit
• zin: De jongens lachen het meisje uit omdat ze een shirt van Ajax heeft. 

43

via

• 1) langs
• zin: We zijn via Haarlem naar Amsterdam gegaan.
• 2) door, met
• zin: Via dit telefoonnummer kunt u ons bereiken. 

44

voelen

• 1) aanraken met je vingers of een ander deel van je lichaam.
• zin: Hij voelt met zijn hand.
• werkwoord
• ik voel - wij voelen
• 2) pijn voelen
• zin: Ik voel me ziek. Ik voel me niet lekker. 

45

vroeger

• 1) voor deze dag, langer of korter geleden
• zin: Vroeger reden er nog niet zo veel auto's op straat.
• 2) eerder (gisteren, vorige week)
• zin: Ik moet morgen vroeger op school zijn, want we gaan op schoolreisje. 

46

wel

• ja !
• het is waar !
• wel <--> niet
• zin: Ik hou niet van koffie, maar mijn vriend wel.

47

zoeken

• kijken waar iets of iemand is
• zoeken < --- > kwijt zijn
• werkwoord
• ik zoek - wij zoeken
• zin: Kunt u me helpen? Ik zoek het station. 

48

43

Uitlachen is niet leuk.
Wanneer ben jij een keer uitgelachen?

Ik ben .......... Ter Apel naar Den Helder verhuisd.

44

1. in
2. via
3. eerst
4. tussen

Ik ............. me ziek. Ik heb buikpijn.
Ik ................. me blij want ik ben jarig.
Zij ............. met haar hand mijn voorhoofd. Ik heb koorts.
Wij .................... in de tas. Er zit geen sleutel in.

45

1. voelen, voelen, voelt, voel
2. voel, voel, voelen, voelen
3. voel, voel, voelt, voelen
4. voel, voelt, voelt, voelen

46

vroeger

nu

47-1

Wat vind je wél leuk?

47-2

Wat vind je níet leuk?

Waar zoek jij als je je sleutels kwijt bent? Noem 5 plaatsen.