08. Thema 2, week 3les 9 samengestelde woorden met tussenletter(s)

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Wat is een samengesteld woord?

Samengesteld woord

Bij veel samenstellingen kun je de woorden aan elkaar plakken, zoals

huis en dier = huisdier.

school en plein = schoolplein

Soms kan dat niet. Dan gebruik je één of meer tussenletters zoals de -e- of -en-

Lesdoel

Ik kan samengestelde woorden met de tussenletter(s) -e- of -(e)n- correct spellen.

tussenletters -en-

het boek

de kast

de boeken

kast

tussenletters -en-

hond+hok = ..........

Wat is de juiste schrijfwijze van
TULP EN BOL

1. tulpenbol
2. tulpebol

Wat is de juiste schrijfwijze van
WESP EN STEEK

1. wespesteek
2. wespensteek

paard + bloem = ...........

pan + koek = ...........

hond + hok = ...........

2. tussenletter -e-

Als het eerste woord in het meervoud geen -en heeft.

de rijst + de pap.

Rijst heeft geen –en in het meervoud, je zegt niet rijsten

dus rijstepap.

3. tussenletter -e-

Als het eerste woord geen zelfstandig naamwoord is maar het  woord een bijvoeglijk naamwoord is

Zoals

hoog + de school = de hogeschool

hoog is een bijvoeglijk naamwoord, het zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

REGEL 4

REGEL 5

de maan + schijn =

de maneschijn

regel 6

asperge - asperges

asperge + soep = aspergesoep

zon + bloem = ...

zon + wijzer = ...

onthoudwoorden

Een aantal onthoudwoorden schrijf je ook met -e-, zoals apekool.

jokkebrok

Geef een voorbeeld van een samengesteld woord met een tussenletter -e-

Wat is juist?

1. rode kool
2. rodenkool
3. rodekool

Wat is juist?

1. katbak
2. kattebak
3. kattenbak

Wat is juist?

1. zonnenbloem
2. zonnebloem
3. zonbloem

Wat is juist?

1. Reuzenleuk
2. Reuzeleuk

Wat is juist?

1. reuzesprong
2. reuzensprong

GROENTE + SOEP = ?

De man is zo sterk als een beer!

De man is b................

peer + boom = ?

reus + honger = ?

zon + brand = ?

Wat heb jij vandaag geleerd?

dicteewoord 1

dicteewoord 2

dicteewoord 3

dicteewoord 4

dicteewoord 5

SPELLING

Thema 2- week 1 - les 1

Opgave 2

Opgave 3

10 x plussen