2HV Grammaire Chapitre 5

Le passé composé
De passé composé bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord.
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Le passé composé
De passé composé bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord.

Slide 1 - Diapositive

Welke twee werkwoorden kun je gebruiken voor het hulpwerkwoord van de passé composé?
A
avoir en aller
B
avoir en être
C
aller en être

Slide 2 - Quiz

Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden maak je als volgt:
werkwoorden die eindigen op -er      -     stam + é
werkwoorden die eindigen op -ir     -     stam + i

Slide 3 - Diapositive

Als het hulpwerkwoord een vorm is van avoir, verandert de uitgang van het voltooid deelwoord niet.

Als het hulpwerkwoord een vorm is van être, kan de uitgang van het voltooid deelwoord veranderen.

Slide 4 - Diapositive

Als het hulpwerkwoord een vorm van être is, kijk je naar het onderwerp om te weten wat de uitgang van het voltooid deelwoord is.
A
Vrai
B
Faux

Slide 5 - Quiz

Inderdaad, je moet naar het onderwerp kijken.
Is het onderwerp
mannelijk enkelvoud - het volt. dw. verandert niet
vrouwelijk enkelvoud - er komt een -e achter het volt.dw
mannelijk meervoud - er komt een -s achter het volt. dw
vrouwelijk meervoud - er komt -es achter het volt dw


Slide 6 - Diapositive

Nu jullie!
Vrai ou faux?
Il est allé
A
vrai..
B
faux

Slide 7 - Quiz

Nous sommes tombé.
A
vrai
B
faux

Slide 8 - Quiz

Ils ont rencontrés.
A
vrai
B
faux

Slide 9 - Quiz

Elle est rentrée.
A
vrai
B
faux

Slide 10 - Quiz

Elles ont regardé.
A
vrai
B
faux

Slide 11 - Quiz

Nu zelf!
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
Elle (écouter)

Slide 12 - Question ouverte

Susan dit: "Moi, je (aller)."
Schrijf alleen: je ...

Slide 13 - Question ouverte

Jean et ses amis (partir)

Slide 14 - Question ouverte

Ils (aimer) faire du sport.

Slide 15 - Question ouverte

QUESTIONS??

Slide 16 - Diapositive

Regelmatige werkw. op -re
De derde groep regelmatige werkwoorden eindigt op -re.
Voor de stam haal je de laatste 2 letter -re van de infinitief af.
De uitgangen zijn dan:
je répond   s          nous répond ons
tu répond   s           vous répond ez
il/elle/on répond          ils/elles répond ent
Het volt. dw = stam + u

Slide 17 - Diapositive

Zet het werkwoord tussen haakjes in de vorm die erachter staat.
Tu (perdre - présent)

Slide 18 - Question ouverte

Nous (attendre - présent)

Slide 19 - Question ouverte

Je ( vendre - p.c.)

Slide 20 - Question ouverte

Vous (rendre - p.c.)

Slide 21 - Question ouverte

Elle (répondre - présent)

Slide 22 - Question ouverte

De voorzetsels voor landen en steden
De voorzetsels "in" en "naar" vertaal je als volgt:
voor een stad                    à      à Oldenzaal
voor een vrouwelijk land               en     en France
voor een mannelijk land               au     au Maroc
voor een land meervoud               aux     aux Pays- Bas

Slide 23 - Diapositive

Eindigt een landnaam op een  "e"      - vrouwelijk
Eindigt een landnaam op een "s"    - meervoud
Eindigt een landnaam op een andere letter  - mannelijk


Vul in de volgende zinnen het goede voorzetsel in:

Slide 24 - Diapositive

Mes amis habitent ....... Amsterdam.

Slide 25 - Question ouverte

Sa mère est née ..... Japon.

Slide 26 - Question ouverte

Mon frère et moi, nous sommes allés .... États-Unis.

Slide 27 - Question ouverte

Il est parti en vacances ..... Espagne.

Slide 28 - Question ouverte

QUESTIONS??

Slide 29 - Diapositive