2HV Grammaire Chapitre 5

Le passé composé
De passé composé bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord.
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Le passé composé
De passé composé bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord.

Slide 1 - Diapositive

Welke twee werkwoorden kun je gebruiken voor het hulpwerkwoord van de passé composé?
A
avoir en aller
B
avoir en être
C
aller en être

Slide 2 - Quiz

In het Nederlands hebben: in het Frans avoir
In het Nederlands zijn: in het Frans être
Uitzonderingen: ik ben geweest=j'ai été
ik ben begonnen=j'ai commencé

Slide 3 - Diapositive

Als het hulpwerkwoord een vorm is van avoir, verandert de uitgang van het voltooid deelwoord niet.

Als het hulpwerkwoord een vorm is van être, kan de uitgang van het voltooid deelwoord veranderen.

Slide 4 - Diapositive

Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden maak je als volgt:
werkwoorden die eindigen op -er      -     stam + é
werkwoorden die eindigen op -ir     -     stam + i

Slide 5 - Diapositive

Als het hulpwerkwoord een vorm van être is, kijk je naar het onderwerp om te weten wat de uitgang van het voltooid deelwoord is.
A
Vrai
B
Faux

Slide 6 - Quiz

Inderdaad, je moet naar het onderwerp kijken.
Is het onderwerp
mannelijk enkelvoud - het volt. dw. verandert niet
vrouwelijk enkelvoud - er komt een -e achter het volt.dw
mannelijk meervoud - er komt een -s achter het volt. dw
vrouwelijk meervoud - er komt -es achter het volt dw


Slide 7 - Diapositive

Nu jullie!
Vrai ou faux?
Il est allé
A
vrai..
B
faux

Slide 8 - Quiz

Nous sommes tombé.
A
vrai
B
faux

Slide 9 - Quiz

Ils ont rencontrés.
A
vrai
B
faux

Slide 10 - Quiz

Elle est rentrée.
A
vrai
B
faux

Slide 11 - Quiz

Elles ont regardé.
A
vrai
B
faux

Slide 12 - Quiz

Nu zelf!
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
Elle (écouter)

Slide 13 - Question ouverte

Susan dit: "Moi, je (aller)."
Schrijf alleen: je ...

Slide 14 - Question ouverte

Jean et ses amis (partir)

Slide 15 - Question ouverte

Ils (aimer) faire du sport.

Slide 16 - Question ouverte

Ik ben geweest

Slide 17 - Question ouverte

ik ben begonnen

Slide 18 - Question ouverte

QUESTIONS??

Slide 19 - Diapositive