Do 3 juni alineaverbanden en signaal woorden

Wat gaan we vandaag doen?
Wat weet je nog? Alineaverbanden...?
Alineaverbanden  - verbindingsmanieren
Aan de slag!


1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Wat gaan we vandaag doen?
Wat weet je nog? Alineaverbanden...?
Alineaverbanden  - verbindingsmanieren
Aan de slag!


Slide 1 - Diapositive

Theorie lezen blok 4 en 5
Blok 4: alineaverbanden (verbindingsmanieren)
Blok 5: herhaling alineaopbouw, signaalwoorden, hoofd-en bijzaken en hoofdgedachte, objectief en subjectief + mening/argument/tegenargument + alineaverbanden (nieuw!)

Slide 2 - Diapositive

Wat weet je nog?
  • Welke drie alineaverbanden kennen we tot nu toe?
Uitspraak - ...
Uitspraak - ...
Uitspraak - ...

  • Welke verbindingsmanieren kennen we nog meer? (het zijn er, naast het gebruik van signaalwoorden, nog drie!)



timer
3:00

Slide 3 - Diapositive

Begrippen lezen/tekstbegrip:
  • Alineaverbanden - verbindingsmanierenAlineaverbanden en verbingsmanieren zorgen voor een logische volgorde en geven structuur aan een tekst.  

  •  Er zijn vier manieren waarop dat verband kan worden aangegeven:
    - het gebruik van signaalwoorden
    - herhaling
    - overgangszinnen met een verwijzing
    - aankondigende zinnen

Slide 4 - Diapositive

Uitleg alineaverbanden havo
vier verbindingsmanieren:
-middel-doel

-Oorzaak-gevolg (causaal)

-uitspraak-vergelijking


-uitspraak reden




Voorbeelden/uitleg:

-het doel is, door middel van, om te

-daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor
-zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met

-daarom, want, omdat.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Slide 7 - Vidéo

'Maar' is een signaalwoord. Bij welk verband hoort dit signaalwoord?
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
reden
D
opsomming

Slide 8 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 9 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 10 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden?
A
Ze geven een signaal, zodat je weet waar je gebleven bent met lezen.
B
Ze geven aan wat voor soort tekst het is.
C
Ze geven aan met welk tekstverband je te maken hebt.
D
Ze geven voor welk publiek de schrijver de tekst heeft geschreven.

Slide 11 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 12 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
vanwege
B
zoals
C
tot slot
D
toch

Slide 13 - Quiz

'zo' is een signaalwoord voor:
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
opsomming

Slide 14 - Quiz

Signaalwoorden..
A
verwijzen naar iets in de tekst.
B
geven aan dat iets van iemand is.
C
geven een eigenschap aan.
D
geven een verband aan in de tekst.

Slide 15 - Quiz

OOK

is een signaalwoord voor
A
Voorbeeld
B
Opsomming
C
Chronologisch
D
Tegenstelling

Slide 16 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 17 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor uitspraak-voorbeeld?
A
maar
B
en
C
echter
D
denk aan

Slide 18 - Quiz

In regel 97 staat het signaalwoord ‘daarvoor’. Door welk signaalwoord/welke signaalwoordgroep zou je dit kunnen vervangen?
A
Bovendien
B
met dat doel
C
Echter
D
op die voorwaarde

Slide 19 - Quiz

Dus is een signaalwoord van een...
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
doel-middel verband
D
chronologisch verband

Slide 20 - Quiz

Wat is GEEN signaalwoord?
A
die
B
dus
C
maar
D
bovendien

Slide 21 - Quiz

Huiswerk voor ma 7 juni

Slide 22 - Diapositive