LV, MV, BWP

• Nederlands
• Secundair onderwijs

‘Nu vraag ik jullie, willen ze inderdaad een aanslag plegen op de school?’

‘Nu vraag ik jullie, willen ZE inderdaad een aanslag plegen op de school met een bom?’

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp

Onderwerp

wie/wat + WWG

Wie willen plegen? --> ze

‘Nu vraag ik jullie, willen ze inderdaad EEN AANSLAG plegen op de school met een bom?’

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

LIJDEND VOORWERP

Enkel bij werkwoordelijk gezegde

wie/wat + WWG + O?

Wat willen ze plegen? --> een aanslag

Nu vraag ik JULLIE, willen ze een aanslag plegen op de school met een bom?

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

MEEWERKEND VOORWERP

Enkel bij werkwoordelijk gezegde

aan wie/wat + WWG + O + LV

Aan wie vraag ik of ze een aanslag willen plegen? --> aan jullie

‘Nu vraag ik jullie, willen ze inderdaad een aanslag plegen OP DE SCHOOL ?’

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

BIJWOORDELIJKE BEPALING

Zowel bij WWG als bij NWG.

Geeft extra uitleg.

Kan weggelaten worden.

Er kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen in 1 zin zitten.

Waarom? Waar? Wanneer? Hoe? Hoe vaak? Hoelang?

Waar willen ze een aanslag plegen? (WWG)  --> op de school 

Ik ben bang in het donker. (NWG) --> Waar ben ik bang? --> in het donker