Passé composé met être & avoir

Bonjour & bienvenue
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Bonjour & bienvenue

Slide 1 - Diapositive

Programme
Quiz
Passé composé

Slide 2 - Diapositive

0

Slide 3 - Vidéo

Passé composé

Slide 4 - Diapositive

timer
1:30
avoir
être
ont
es
ai
suis
a
as
sont
est

Slide 5 - Question de remorquage

On a habité
A
présent
B
passé composé

Slide 6 - Quiz

Ma mère demande
A
présent
B
passé composé

Slide 7 - Quiz

J'habite
A
présent
B
passé composé

Slide 8 - Quiz

elle a regardé
A
présent
B
passé composé

Slide 9 - Quiz

Les filles ont écouté
A
présent
B
passé composé

Slide 10 - Quiz

Uit hoeveel delen bestaat Passé Composé?
A
1
B
2

Slide 11 - Quiz

Ils (envoyer, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 12 - Quiz

Hij heeft Parijs bezocht.
A
Il a visité Paris.
B
Il va visiter Paris.
C
Il visite Paris.
D
Il a visiter Paris.

Slide 13 - Quiz

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu est parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 14 - Quiz

elles - manger

passé composé
A
elles mangez
B
elles ont mangé
C
elles ont mangé
D
elles ont mangu

Slide 15 - Quiz

Welk werkwoord gebruik je het meest bij de passé composé?
A
être
B
avoir

Slide 16 - Quiz

Zet in de passé composé.
Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé

Slide 17 - Quiz

Passé Composé
Kies de juiste vorm:
Grandir: Je
A
J'ai grandi
B
Je suis grandi
C
Je grandis
D
Je grandissent

Slide 18 - Quiz

Cet été, on (faire, passé composé) _____ ______ un beau voyage.
A
est fait
B
a fait
C
est fairé
D
a faité

Slide 19 - Quiz

Passé composé - gebruik
J’ai regardé un film pendant le week-end. 
Ik heb een film gekeken in het weekend.

Kijk naar bovenstaande voorbeeldzin. De passé composé gebruik ik om.... 
  • iets over het verleden te vertellen

Slide 20 - Diapositive

Passé composé - vorm
De passé composé bestaat, net als de Nederlandse voltooide tijd uit twee delen

  • het bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord

Slide 21 - Diapositive

Passé composé - hulpww. 
  • Wanneer je in het Nederlands het hulpwerkwoord zijn gebruikt (ik ben gegaan), gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord être.  
  • Wanneer je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt (ik heb gekeken), gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord avoir.  

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Passé composé - hulpww.
Voor de passé composé gebruik je deze hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd (le présent). Het is dus belangrijk deze goed uit je hoofd te kennen! 

Zie de volgende dia...

Slide 24 - Diapositive

avoir = hebben
j'ai
tu as 
il, elle, on a

ils, elles ont 
être = zijn
je suis
tu es
il, elle, on est

ils, elles sont 

Slide 25 - Diapositive

Passé composé - volt. dw. 
In het Frans heb je werkwoorden die eindigen op:
1. -er (zoals regarder = kijken)
2. –ir (zoals sortir = uitgaan)
3. –re (zoals vendre = verkopen)

Slide 26 - Diapositive

Passé composé - volt. dw. 
  • Regelmatige werkwoorden op –er: haal -er eraf en voeg é toe (manger: j'ai mangé des moules).
  • Regelmatige werkwoorden op –ir: haal -ir eraf en voeg je -i toe (partir: il est parti en vacances)
  • Regelmatige werkwoorden op –re: haal -re eraf en voeg je -u toe  (perdre: elle a perdu son sac) 


Slide 27 - Diapositive

Passé composé - volt. dw. 
Let op!
Als je de passé composé met être maakt, kan het voltooid deelwoord extra letters krijgen (zoals het adjectif)

M             F      
ev       -              -e                
mv      -s            -es               
              

Slide 28 - Diapositive

Zet de zin in de passé composé

Le loup tombe dans la soupe.

Slide 29 - Question ouverte

Zet de zin in de passé composé

Je mange une pizza.

Slide 30 - Question ouverte

Zet de zin in de passé composé

Sylvie sort du gymnase

Slide 31 - Question ouverte

Zet de zin in de passé composé
Sylvie et Marie descendent par l'escalier.

Slide 32 - Question ouverte

Zet de zin in de passé composé

Tu marche à la maison.

Slide 33 - Question ouverte