Ped Gramm basiskennis

basiskennis grammatica
behorend bij "Pedagogic Grammar"
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
LanguageHBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

basiskennis grammatica
behorend bij "Pedagogic Grammar"

Slide 1 - Diapositive

In welke zin is het lidwoord (article) INCORRECT gebruikt?
A
I remember the lunch we had with the prime minister.
B
Mrs Green has a job as a professor at the university of Leeds.
C
His uncle spent 4 years in the prison after his conviction.
D
Paul works as a janitor in a hotel close to London Bridge.

Slide 2 - Quiz

link the examples to the basic rule for making plurals
hobby
sheep
de meeste zelfstandig naamwoorden krijgen in het Engels een S
bij woorden eindigend op medeklinker+Y, verandert de y in IES
sommige woorden hebben dezelfde vorm in enkelvoud en meervoud
zelfstandignaamwoorden die eindigen op een sis-klank krijgen ES
toy
bus

Slide 3 - Question de remorquage

Welke van de onderstaande zinnen met een vergelijking (comparison) is CORRECT:
A
It is clear that Mike is taller as Sean.
B
Please, don’t make this bigger then necessary.
C
These girls seem more happy than before.
D
This test is the most difficult I have ever made.

Slide 4 - Quiz

Welke van de volgende conditional sentences is INCORRECT:
A
If I had known the code, I would have told him.
B
If I would know the code, I would have told him.
C
I would tell him, if I knew the code.
D
I would have gone home, if I had found the key.

Slide 5 - Quiz

Achter welke van de volgende regels hoort de toevoeging: “behalve als er een positieve reactie wordt verwacht”
A
In bevestigende zinnen wordt meestal some gebruikt….
B
In vragende zinnen wordt meestal any gebruikt. ….
C
In ontkennende zinnen wordt meestal any gebruikt…..
D
In vragende zinnen wordt some gebruikt …..

Slide 6 - Quiz

Als je in het Engels het woord “weinig” wilt gebruiken voor een ontelbaar zelfstandig naamwoord (bijv. in de zin "we hebben weinig tijd") dan kun je daarvoor gebruiken:
A
alleen few
B
alleen little
C
zowel few als little
D
zowel few, a few, little and a little

Slide 7 - Quiz

Welke zin met “possessives” is INCORRECT?
A
James’s sister is a doctor.
B
He lives in his parents’s house.
C
The children’s mother came to see us.
D
She lives a two days’ journey away.

Slide 8 - Quiz

Hoe komt het dat veel Nederlanders het woord “hoe” verkeerd vertalen? (for example in “how does
it look like?”).
Deze fout is te verklaren doordat
A
er in het Engels meer vraagwoorden bestaan dan in het Nederlands.
B
er in het Nederlands meer vraagwoorden bestaan dan in het Engels.
C
niet alle vraagwoorden een 1 op 1 vertaling hebben van het Ned. naar het Engels.
D
het Nederlandse woord hoe altijd vertaald wordt met het Engelse woord how.

Slide 9 - Quiz

Bijwoorden kunnen verschillende functies hebben. Koppel de zinnen (met bijwoord) aan de functie.
She played the piano extremely well.
Unfortunately, they couldn’t buy the house.
Een bijwoord bepaalt een ander bijwoord.
Een bijwoord bepaalt een hele zin.
Een bijwoord bepaalt een werkwoord.
Een bijwoord bepaalt een bijvoeglijknaamwoord.

Sheila was very happy about her purchase.
As sad as she was, she was still able to smile beautifully for the cameras.

Slide 10 - Question de remorquage

Een gerund is het hele werkwoord+ing dat als zelfstandig naamwoord wordt gebruikt.
In welk van de onderstaande zinnen is GEEN gerund gebruikt?
A
Smoking can be destructive for your health.
B
He admitted to cheating on the test.
C
I can’t stand Tom’s speaking German.
D
They thought the party was a boring event.

Slide 11 - Quiz

De continuous wordt vaak incorrect gebruikt door leerlingen omdat:
I. die tijd niet als “werkwoordsvorm” bestaat in het Nederlands
II. omdat die tijd in Nederlands op andere momenten gebruikt wordt.
A
reden I
B
reden II
C
zowel reden I als II
D
geen van beide redenen

Slide 12 - Quiz

Welke zin is grammaticaal INCORRECT:
A
Next Friday at 8 o’clock I am going to play cards with my friends.
B
Last week I have also played cards with my friends.
C
When Carol arrived I had already finished my work
D
I was playing cards with my friends, when suddenly the lights went off.

Slide 13 - Quiz

Wat is de algemene regel voor het (basis) gebruik van de present perfect?
Het betreft een actie of een gebeurtenis die ...
A
... in het verleden is begonnen en nog niet is afgelopen
B
.. gebeurd is in het verleden vóór een bepaald moment
C
… gebeurd is vóór een andere gebeurtenis in het verleden
D
… op een bepaald moment in het verleden bezig was

Slide 14 - Quiz

Maak de regels voor het gebruik van de future compleet: 
Je gebruikt de present simple voor de toekomst..
Je gebruikt de present continuous voor de toekomst ...
om aan te geven wat je van plan bent, of wat vast wel zal gebeuren
om aan te geven dat iets nog gaat gebeuren dat niet gepland is of spontaan is
als het gaat om activiteiten die al geregeld of gepland zijn.
als het gaat om dienstregelingen of roosters. 
Will wordt gebruikt ..….
Je gebruikt to be going to …..

Slide 15 - Question de remorquage

link the example sentences to the correct form of the tenses
present perfect continuous


past simple
Had they arrived on time for their wedding? 
Susan has quietly been watching her sons from the kitchen window.
Are you still reading that same old book?
He took a liking to playing the guitar.
present continuous
past perfect

Slide 16 - Question de remorquage

De lijdende vorm (passive) kan worden gebruikt:
A
als degene die de actie doet onbekend is
B
als degene die de actie doet niet van belang is.
C
als je degene die de actie doet niet wilt/kunt noemen
D
voor alle drie de genoemde redenen

Slide 17 - Quiz

link these sentences with modals to the most suitable translation
She might tell them
She wouldn't tell them
Ze moet het hen niet vertellen
ze zou het hen kunnen vertellen
ze zou het hen niet moeten vertellen
Ze zou het hen niet vertellen
She shouldn't tell them.
She mustn't tell them

Slide 18 - Question de remorquage

Which of these sentences has an INCORRECT form/use of a question tag
A
He doesn't like her much, does he?
B
They did hear the news, did they?
C
We spent all our money, didn't we?
D
You have told her to come, haven't you?

Slide 19 - Quiz