BGER 4 week 17

BGER ONLINE

Verder met doelgroepen
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
VerzorgingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

BGER ONLINE

Verder met doelgroepen

Slide 1 - Diapositive

Doelgroep
Jouw cliënten verschillen van elkaar. De een is rijk, de ander heeft wat minder geld. De een is christen, de ander moslim. Je werkt met baby’s, peuters, kleuters, schoolkinderen, pubers, volwassenen en ouderen. Je kunt te maken krijgen met cliënten die een beperking hebben. Misschien ga je werken met ouderen met dementie. En ga zo maar door. Met die verschillende doelgroepen moet je als helpende met respect kunnen omgaan.

Slide 2 - Diapositive

Doelgroepen
Naast verschillen in leeftijd zie je ook verschillen bij mensen door stoornissen, achtergronden, cultuur en/of beperkingen.

Slide 3 - Diapositive

Doelgroepen
Iemand die ziek is, heeft te maken met een toestand die afwijkt van wat normaal is. Daardoor kan hij minder dingen zelfstandig doen. Bij ziekte is er iets mis met zijn lichamelijk, geestelijk en/of maatschappelijk functioneren. Ziekte uit zich in stoornissen, beperkingen en handicaps.

Slide 4 - Diapositive

Doelgroepen
Een stoornis geeft aan wat het defect is, met welke afwijking van het ‘normale’ je te maken hebt. De lever werkt niet goed. Iemand heeft voortdurend pijn. De cliënt is bang om op straat te komen. Enzovoort.

Slide 5 - Diapositive

Doelgroepen
Een stoornis heeft een bepaalde beperking tot gevolg. De cliënt kan door de stoornis iets niet meer, of minder goed. Hij heeft moeite met bepaalde activiteiten. Iemand kan niet meer lopen. Iemand kan niets zien. Je hebt cliënten die niet zelfstandig kunnen wonen. Enzovoort. Een beperking richt zich op de persoon. Het gaat om wat de cliënt niet (meer) kan.

Slide 6 - Diapositive

Doelgroepen

Slide 7 - Diapositive

Doelgroepen
Iemand heeft een handicap als een beperking hem of haar hindert in het dagelijks leven. Het woord handicap heeft dus vooral te maken met de samenleving. Een cliënt kan als gevolg van een beperking een handicap hebben, maar dat hoeft dus niet!

Slide 8 - Diapositive

Doelgroepen
Je hebt cliënten met een verschillende sociale achtergrond. Het gaat dan om het gezin en de omstandigheden waarin iemand opgroeit. Sociale achtergrond heeft te maken met het geld waarover dat gezin beschikt. Het huis en de wijk waarin ze wonen. De scholen die worden bezocht. Vrienden waarmee de gezinsleden omgaan. Enzovoort. 

Slide 9 - Diapositive

Doelgroepen
Veel van de verschillen tussen mensen hebben te maken met hun cultuur. De cultuur omvat de waarden, normen, opvattingen en gewoonten die een groep mensen gemeenschappelijk heeft. Vanuit jouw culturele achtergrond kijk je op een bepaalde manier naar andere culturen. Als helpende met een Marokkaanse achtergrond sta je misschien wel gek te kijken van het Sinterklaasfeest. Andersom kijkt iemand met een Nederlandse achtergrond misschien verbaasd naar gebruiken van moslims. 

Slide 10 - Diapositive

Herhaling vorige keer:
Welke doelgroepen op leeftijd zijn er?

Slide 11 - Question ouverte

Doelgroepen op leeftijd
•baby (0 - 1 of 1,5 jaar)
•peuter (1 of 1,5 - 4 jaar)
•kleuter (4 - 6 jaar)
•schoolkind (6 - 12 jaar)
•jongere (12 - 25 jaar)(puber/adolescent)
•volwassene (25 - 67 jaar)
•oudere (vanaf 67 jaar)

Slide 12 - Diapositive

Baby
Een baby is voor zijn verzorging afhankelijk van anderen. Kennis over de ontwikkeling van een baby helpt je bij dit werk. In het eerste jaar maakt elk kind een grote ontwikkeling door. Het verandert van een totaal afhankelijk mens in een persoon die al kan lopen en de eerste woordjes zegt.

Slide 13 - Diapositive

Ontwikkeling baby
wat weet jij?

Slide 14 - Carte mentale

Peuter
Een peuter is een kind tussen de 1,5 en 4 jaar oud. Als een kind in de peuterleeftijd zit, merk je dat het een echt mens wordt. Hij of zij ontwikkelt een eigen karakter en een eigen wil. Veel peuters gaan naar een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf. De peuter krijgt daarmee de ruimte om zich verder te ontwikkelen. Een peuter staat steeds meer op eigen benen: letterlijk en figuurlijk. Zijn leefwereld wordt steeds groter.

Slide 15 - Diapositive

Welke motoriek ontwikkelt een peuter vooral?
A
Fijne motoriek
B
Grove motoriek
C
Organische motoriek
D
Fysische motoriek

Slide 16 - Quiz

Een peuter wordt tussen zijn tweede en derde jaar zindelijk.
Wat is zindelijk????

Slide 17 - Question ouverte

Kleuter
Een kind tussen de 4 en 6 jaar is een kleuter. Kleuters zijn al heel zelfstandig en kunnen veel zelf. Ze gebruiken hun fantasie volop bij het spelen en ze maken vriendjes. De begeleiding van kleuters is vooral ondersteunend. Rond het vierde jaar gaat een kind voor het eerst naar school. Dit is een belangrijke stap: de wereld van een kind wordt dan veel groter. 

Slide 18 - Diapositive

Lichamelijke ontwikkeling
In de kleuterfase wordt de buik van het kind wat platter en worden zijn benen in verhouding wat langer. De mollige vingertjes verdwijnen. De kleuter beheerst zijn lichaam steeds beter. De fijne motoriek ontwikkelt zich flink. 

Slide 19 - Diapositive

verstandelijke ontwikkeling
Een kleuter gaat steeds meer geordend denken. Maar net als een peuter leeft hij nog altijd in een fantasiewereld. Fantasie en werkelijkheid liggen ook voor een kleuter nog steeds dicht bij elkaar. Hij liegt niet als hij zegt dat de beer de beker kapot heeft gemaakt.

Slide 20 - Diapositive

sociale ontwikkeling
Een kleuter is niet meer zo op zichzelf gericht als een peuter. Hij ontdekt dat hij een individu is en dat hij vriendjes kan maken. Een kleuter gaat zich socialer gedragen. Hij werkt ook steeds beter met anderen samen. Hij kan zich steeds beter aanpassen aan mensen en situaties.

Voor een kleuter is het een hele verandering als hij voor het eerst naar school gaat.

Slide 21 - Diapositive

Schoolgaand kind
Een schoolkind is tussen de 6 en 12 jaar oud. Met 6 jaar gaat het schoolkind naar groep 3. Daar leert het onder andere lezen en rekenen. Een schoolkind wil graag nieuwe dingen leren. Het is al heel zelfstandig en zelfredzaam. Je houdt wel in de gaten of hij het allemaal goed doet. Je geeft elk kind de aandacht en de ruimte die het nodig heeft.

Slide 22 - Diapositive

Op welke onderdelen heeft een schoolkind nog hulp nodig?

Slide 23 - Question ouverte

Jongere
Een jongere is iemand tussen de 12 en 25 jaar. Dat is een hele lange periode waarin veel gebeurt. Daarom verdeel je deze levensfase ook wel in twee stukken. Een jongere tussen de 12 en 17 jaar noem je dan een puber. Van 17 tot 25 jaar spreek je van een adolescent. 

Slide 24 - Diapositive

Waarom komen pubers moeilijk uit bed?

Slide 25 - Question ouverte

Hoe gaat een jongere op zoek naar haar/zijn identiteit?

Slide 26 - Question ouverte

Volwassenen
Volwassenheid is ook geen eindfase in de ontwikkeling. Volwassenen blijven leren en ontwikkelen zich.

Volwassenheid is een lange levensfase, die je kunt onderverdelen in:
de jongvolwassene (25-40 jaar)
de middenvolwassene (40-55 jaar)
de oudere volwassene (55-67 jaar)



Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Volwassenen
Het sociale leven van volwassenen draait om:

kinderen krijgen;
kinderen opvoeden;
de relatie met de partner;
vrienden en kennissen;
de relatie met de eigen ouders (en vaak ook het verlies daarvan).




Slide 29 - Diapositive

Ouderen
Vanaf 67 jaar is je cliënt een oudere.
De term oudere gebruik je om de levensfase duidelijk te maken. Ouderen merken dat zij steeds minder kunnen. Maar ouderdom kan ook een mooie tijd zijn. Er zijn geen verplichtingen meer, er is tijd om te genieten en om nieuwe dingen te ondernemen. Als de beperkingen door ouderdom groter worden, kan het lastig zijn om daarmee om te gaan.

Slide 30 - Diapositive

Wanneer ben je oud?

Slide 31 - Question ouverte

Volgende keer
Dit was het toch echt weer..

De volgende keer gaan we verder met het huishouden!

Slide 32 - Diapositive