W10 H2

¿Qué vamos a hacer hoy?
Semana 10 clase 1
  • Bienvenida - 5 min
  • Quizlet - 10 min
  • Repaso - 10 min
  • A. Escuchar - 10 min
  • B. Escuchar - 30 min
  • (quizlet- live) - 10 min

Doel: Aan het eind van deze les:
  • kan ik naar een gesprek luisteren
  • Ken ik het woordenschat van Cap 3
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

¿Qué vamos a hacer hoy?
Semana 10 clase 1
  • Bienvenida - 5 min
  • Quizlet - 10 min
  • Repaso - 10 min
  • A. Escuchar - 10 min
  • B. Escuchar - 30 min
  • (quizlet- live) - 10 min

Doel: Aan het eind van deze les:
  • kan ik naar een gesprek luisteren
  • Ken ik het woordenschat van Cap 3

Slide 1 - Diapositive

¡Bienvenidos a la clase de Español!
Hoy es _______, ____________ de__________

Slide 2 - Diapositive

P3/P4
Week 13: luistervaardigheid
Week 13 t/m16: PO +Mondeling
Week 25/26: Methode toets + Schrijfvaardigheid                             = twee keer per week les

Slide 3 - Diapositive

QUIZLET 
Oefen de voca via quizlet
H3: Link
Geen verbinding
Alle wifi vergeten en dan opnieuw verbinden 

Geen Laptop/baterij
Je schrijft de woordjes over in je schrift
wb pág 85+ 86



timer
10:00

Slide 4 - Diapositive

Repaso

Slide 5 - Diapositive

Welk woord ontbreekt in de vraag "Waar woon je?

¿ ____ vives?
A
dónde
B
cómo
C
de dónde
D
cuántos

Slide 6 - Quiz

Welk woord ontbreekt in de vraag "Hoe oud ben je"?

¿ ____ años tienes?
A
dónde
B
cómo
C
de dónde
D
cuántos

Slide 7 - Quiz

Sleep het antwoord naar de juiste vertaling! (5P)
wanneer
waarom
wat
wie (enkelvoud)
welke (meervoud)
wie (meervoud)
welke (enkelvoud)
¿Quién?
¿Qué?
¿Por qué?
¿Cuándo?
¿Cuál?
¿Cuáles?
¿Quiénes? 

Slide 8 - Question de remorquage

Welk woord ontbreekt in de vraag "Hoe heet je"?

¿ ____ te llamas?
A
dónde
B
cómo
C
de dónde
D
cuántos

Slide 9 - Quiz

Ik ken de vraagwoorden
A
B
C
D

Slide 10 - Quiz

ser of estar?
ser gebruiken we voor eigenschappen die niet veranderen, zoals karaktertrekken. 
estar gebruiken we voor plaatsbepalingen en voor 
eigenschappen die wél veranderen, zoals emoties/toestanden.

Slide 11 - Diapositive

ser en estar
Zowel ser als estar betekenen 'zijn'. Maar estar betekent ook 'zich bevinden'. Je gebruikt estar dus bij plaatsbepalingen. Bijvoorbeeld: 
Ik ben hier - Estoy aquí 

Slide 12 - Diapositive

Ser y estar
                                        Ser = zijn                  Estar = zijn/zich bevinden



soy
eres
es
somos
sois
son
Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
estoy
estás
está
estamos
estáis
están

Slide 13 - Diapositive

Ser
Estar
... met mijn 
hond in de tuin
... op het strand
... rood en zwart
... op de tafel
... tevreden
... erg oud
... docent
... in bad
... Japans
Waar ... ?
... knap
... blij
... lief
... groot

Slide 14 - Question de remorquage

Slide 15 - Diapositive

¡Escuchar!

Slide 16 - Diapositive

BRON A 


La familia de Pepe 
Leer

Slide 17 - Diapositive

Texto - Esta es la familia de Pepe (1.52)

Slide 18 - Diapositive

klaar? maak ej 4 pág 64

Slide 19 - Diapositive

WB p. 64
WB p. 85

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Quizlet live

Slide 22 - Diapositive

¿Qué vamos a hacer hoy?
Semana 9 clase 2
  • Quizlet - 15 min
  •  Profedele - 10 min
  • Het (uiterlijke) beschrijving - 40 min
  • E. Frases clave

Doel: Aan het eind van deze les:
  • kan je iemand beschrijven
  • kan je je familie schriftelijk beschrijven
  • ken je de frases clave

Slide 23 - Diapositive

QUIZLET 
Oefen de voca via quizlet
H3: Link
Geen verbinding
Alle wifi vergeten en dan opnieuw verbinden 

Geen Laptop/baterij
Je schrijft de woordjes over in je schrift
wb pág 85+ 86



timer
6:00

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Lien

La descripción física

Slide 26 - Diapositive

La descripción física
Mi abuelo es alto y delgado
Mi abuelo tiene el pelo gris
Mi abuelo lleva los pantalones y una camisa

Slide 27 - Diapositive

voorbeeld hij = el / zij =ella
Mi abuelo se llama....
Mi abuelo tiene.... años
Mi abuelo es alto y delgado
Mi abuelo tiene el pelo gris
Mi abuelo lleva los pantalones y una camisa
mi abuelo le gusta hacer deporte y el fútbol
mi abuelo vive en Overveen

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

¿qúe le gusta?
mi abuelo le gusta hacer deporte y el fútbol
mi abuelo vive en Overveen

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Lien

Slide 32 - Vidéo

Slide 33 - Vidéo

Slide 34 - Diapositive

¡A trabajar!
- Maak een "familieboom" = árbol de familia
- Beschrijf elke familielid in het Spaans= (Naam, leeftijd, uiterlijk, caracter, hobby's)
- Minimaal 50 - 70 woorden

klaar? Link

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Lien