2HAVO Spaans Periode 4

2B Miercoles 21 de junio


- herhalen GUSTAR

- uitleg bezittelijk vnw

- maken: Bron G i-libro/wb Un 3

- oefenen met gustar / bezittelijk voornaamwoord / getallen

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
spMiddelbare school

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

2B Miercoles 21 de junio


- herhalen GUSTAR

- uitleg bezittelijk vnw

- maken: Bron G i-libro/wb Un 3

- oefenen met gustar / bezittelijk voornaamwoord / getallen

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Vervoeg het werkwoord GUSTAR:
A mi hermano ___ ________ los perros
A
le gusta
B
le gustan
C
se gusta
D
se gustan

Slide 3 - Quiz

Vervoeg het werkwoord GUSTAR:
A nosotros __ _______ bailar.

A
nos gusta
B
os gusta
C
nos gustan
D
os gustan

Slide 4 - Quiz

Hoe zeg je in het Spaans:
Zij houden van chocolade.
(chocolade = el chocolate)

Slide 5 - Question ouverte

De volgende 2 slides gaan over gustar

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Lien

Slide 8 - Lien

Slide 9 - Diapositive

Maak de eerste 2 oefeningen van de volgende slide (bezittelijk vnw)
Het programma geeft aan als je het fout doet.
Daarmee kan je al zien of je goed bezig bent.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Lien

De volgende 2 slides gaan over getallen 0-100

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Lien

Slide 14 - Lien

Slide 15 - Lien

Slide 16 - Vidéo

Vul de juiste vervoeging in van het werkwoord:
Juan (trabajar) ___ en Madrid
A
trabajo
B
trabaje
C
trabaja
D
trabajan

Slide 17 - Quiz

Lucia y Pedro ______ (comprar) dos libros.
A
compran
B
compramos
C
compráis
D
compraban

Slide 18 - Quiz

Mi madre y yo ________ (hablar) muy rápido.
A
hablemos
B
habléis
C
habláis
D
hablamos

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Vidéo

Via de volgende slide kom je op VERBUGA


--> kies de werkwoorden: vivir, estar, llamarse

--> kies bij TIJDEN: presente

--> ga aan de slag! (10 minuten)

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Lien



yo

él / ella /usted

nosotros

vosotros

ellos/-as / ustedes

Llamarse = heten


me    llamo

te      llamas

se     llama

nos  llamamos

os     llamáis

se     llaman

Slide 23 - Diapositive

vervoeg:
las chicas _____ Els y Rosa.
A
llaman
B
os llamáis
C
nos llamamos
D
se llaman

Slide 24 - Quiz

vervoeg:
Mi hermana y yo _____ Faber de apellido
A
os llamáis
B
se llaman
C
nos llamamos
D
me llamo

Slide 25 - Quiz

Geef de vervoeging van:
Tú (llamarse)

Slide 26 - Question ouverte