Laatse les voor toets K2

Laatse les voor toets K2
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Laatse les voor toets K2

Slide 1 - Diapositive

Guten Morgen!
Pak vast je laptop en iets om woordjes te leren

Slide 2 - Diapositive

In stilte
Leer de woordjes van Kapitel 2
op studygo of van het stencil
timer
5:00

Slide 3 - Diapositive

Was machen wir heute?
- Wiederholung d.m.v. Lessonup
- Blooket?

Aan het einde weet je wat je nog moet oefenen voor de toets

Slide 4 - Diapositive

Log in op Lessonup met je eigen naam :)

Slide 5 - Diapositive

Getallen t/m 1000
Zorg dat je ze kunt schrijven 
Ringel S (ß) is alt gr + S

Slide 6 - Diapositive

1000

Slide 7 - Question ouverte

247

Slide 8 - Question ouverte

15

Slide 9 - Question ouverte

536

Slide 10 - Question ouverte

Farben
Kleuren

Slide 11 - Diapositive

wit

Slide 12 - Question ouverte

rood

Slide 13 - Question ouverte

lichtblauw

Slide 14 - Question ouverte

Regel: feesttenten 

Slide 15 - Diapositive

Werkwoorden stam op s-klank of stam op -d of -t
regelmatige werkwoorden in de t.t.
werkwoorden met stam op s-klank
werkwoorden met stam op d/t
ich wohne
ich reise
ich arbeite
du wohnst
du reist
du arbeitest
er/sie/es wohnt
er/sie/es reist
er/sie/es arbeitet
wir wohnen
wir reisen
wir arbeiten
ihr wohnt
ihr reist
ihr arbeitet
sie/Sie wohnen
wir reisen
sie/Sie arbeiten

Slide 16 - Diapositive

Schrijf de stam van machen op?

Slide 17 - Question ouverte

(wohnen) Peter ………… in Köln.
A
wohne
B
wohnen
C
wohnst
D
wohnt

Slide 18 - Quiz

Er (spielen)... Fußball.

A
spiele
B
spielen
C
spielt
D
spielst

Slide 19 - Quiz

Du (arbeiten) ... an der Kasse.
A
arbeiten
B
arbeitet
C
arbeite
D
arbeitest

Slide 20 - Quiz

Sein Freund (arbeiten) ... heute nicht.
A
arbeitest
B
arbeitet
C
arbeit
D
arbeite

Slide 21 - Quiz

Die Hose (kosten) ... neunzehn Euro
A
kosten
B
gekostet
C
kostet
D
kostete

Slide 22 - Quiz

Voltooid deelwoord
  • Hoofdregel: voor de stam komt ge- en achter de stam
    komt -t. Bijvoorbeeld: ge-wohn-t, ge-lern-t
  • Werkwoorden met een stam op -d of -t (melden, arbeiten)
    Voor de stam komt ge- en achter de stam -et.
    Bijvoorbeeld: ge-meld-et
                                 ge-arbeit-et.

Slide 23 - Diapositive

(machen)
Was hast du gestern ... ?
A
gemacht
B
macht
C
gemachtet
D
gemach

Slide 24 - Quiz

(kosten)
Wieviel haben die Schuhe ... ?
A
kostet
B
gekostet
C
kost
D
gekost

Slide 25 - Quiz

Geslacht: der, die of das? 

Hoe kun je weten of een woord der, die of das is? 
mannelijk: der 
vrouwelijk: die 
onzijdig: das

Slide 26 - Diapositive

der :
- mannelijk personen:
der Mann, der Onkel, der Opa;
- mannelijke dieren;
- mannelijke beroepen;
- de dagen;
- de maanden;
- de dagdelen;
- de jaargetijden.



Woorden die eindigen op een -e
Die Suppe, die Straße
die:
- vrouwelijke personen:
die Frau, die Oma, die Schwester;
- vrouwelijke dieren;
- vrouwelijke beroepen:
die Lehrerin, eindigt op -in;
- woorden op -heit;
-woorden op -keit;
- woorden op - ung;
- woorden op -e .



Slide 27 - Diapositive

das:
'het-woordjes" in het Nederlands
het meisje, het huis;
- verkleinwoorden op -chen
das Mädchen
die = meervoud :
die Kinder, die Menschen

Slide 28 - Diapositive

... Kind

Slide 29 - Question ouverte

... Frau

Slide 30 - Question ouverte

... Freiheit

Slide 31 - Question ouverte

... Kätzchen

Slide 32 - Question ouverte

... Freitag

Slide 33 - Question ouverte

... Kinder

Slide 34 - Question ouverte

... Stier

Slide 35 - Question ouverte

... Mann

Slide 36 - Question ouverte

Persoonlijk voornaamwoord
Lidwoorden en zelfstandig naamwoorden kun je op basis van geslacht vervangen door persoonlijk voornaamwoorden. Kijk hiervoor eerst goed in de zin!

der = er/hij                                               das = es/het 
die = sie/zij (enkelvoud)                    die = sie/zij (meervoud)

Slide 37 - Diapositive

Meine Freunde sind modern gekleidet. _______ tragen coole Kleidung.

Slide 38 - Question ouverte

Das Pferd ist braun mit weiß.
______ ist braun mit weiß.

Slide 39 - Question ouverte

Patrick kauft eine Hose.
_______ kauft eine Hose.

Slide 40 - Question ouverte

Ik ben al bijna klaar voor de toets
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Sondage

Blooket?

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Diapositive