Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 35 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
V2 - Unit 3: Grammar Part 1
Present Simple vs Present Continuous
Some, any + compounds
Present Perfect
Irregular Verbs
Reflexive Pronouns
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Present Simple vs Present Continuous
Present Simple
Present Continuous
Over gewoonten, stabiele situaties, feiten en geplande gebeurtenissen in de nabije toekomst
Over een tijdelijke actie die op dit moment of periode plaatsvindt, een geplande tijdelijke actie in de toekomst en als iets vaak gebeurt waar je je aan ergert (vaak met signaalwoorden always of never)
Justin eats dinner at 6 p.m. every day. [beschrijft een gewoonte]
Justin is eating dinner right now. [beschrijft een tijdelijke actie in het heden]
Slide 4 - Diapositive
Let op
Hoewel de meeste werkwoorden in de present simple niet worden gebruikt om het over tijdelijke situaties in het heden te hebben, kan een statief werkwoord (e.g., “be”, “have”, “want”, “understand” of “know”) wel op die manier worden gebruikt in de present simple om een tijdelijke staat van zijn te beschrijven.
Deze werkwoorden worden meestal niet gebruik in de present continuous:
I am wanting ice cream. > FOUT
I want ice cream. > CORRECT
Slide 5 - Diapositive
Present simple
always
never
often
usually
on Saturdays
every week
Present Continuous
now
at the moment
currently
right now
Listen!
this week
Slide 6 - Diapositive
Present Simple
I drink
You drink
He/she/it drinks
We drink
You drink
They drink
Do I drink?
Do you drink?
Does he/she/it drink?
Do we drink?
Do you drink?
Do they drink?
I do not drink
You do not drink
He/she/it does not drink
We do not drink
You do not drink
They do not drink
Present Continuous: To be + WW-ing
Present Simple: Stam (+s)
I am drinking
You are drinking
He/she/it is drinking
We are drinking
You are drinking
They are drinking
Am I drinking?
Are you drinking?
Is he/she/it drinking?
Are we drinking?
Are you drinking?
Are they drinking?
I am not drinking
You are not drinking
He/she/it is not drinking
We are not drinking
You are not drinking
They are not drinking
Slide 7 - Diapositive
We often ______________ to the cinema
A
go
B
going
C
goes
D
are going
Slide 8 - Quiz
Oh great... It _______________ again. And I don't have an umbrella.
A
rains
B
rain
C
is raining
D
raining
Slide 9 - Quiz
__________________ rice every day?
A
Is he eating
B
Eats he
C
He eating
D
Does he eat
Slide 10 - Quiz
Julie _________ in the garden.
A
read
B
is reading
C
doesn't reads
D
are reading
Slide 11 - Quiz
How often ____________ to restaurants?
A
are you going
B
you go
C
do you go
D
do you going
Slide 12 - Quiz
It _________________ her so long to get ready! I have to wait for her every single time!
A
taking always
B
always takes
C
is always taking
D
always take
Slide 13 - Quiz
Ik begrijp het verschil tussen Present Simple en Present Continuous
😒🙁😐🙂😃
Slide 14 - Sondage
Some & Any
Bevestigende zinnen
Vragen
Ontkennende zinnen
Some
+
+
Any
+
+
Some & Any
(=wat, een paar en enkele)
SOME gebruik je in:
1. Bevestigende zinnen:
Mum has brought us some apples.
2. Vragen waarbij je een deel van een bekend geheel aanvraagt.
May I have some water?
3. Vragen waarbij je iets aanbiedt:
Would you like some biscuits?
ANY gebruik je in:
1. Ontkennende zinnen:
We didn't bring any lunch.
2. Alle andere vragen:
Have you got any orange juice?
Slide 15 - Diapositive
Some & Any
Bevestigende zinnen
Vragen
Ontkennende zinnen
Some
+
+
Any
+
+
Some & Any
(=wat, een paar en enkele)
De keuze tussen someone/anyone, something/anything, somewhere/anywhere, somebody/anybody is hetzelfde als tussen some/any
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
We haven't got __________ tomatoes for the salad.
A
some
B
any
Slide 18 - Quiz
I'd like ________ onions and carrots, please.
A
some
B
any
Slide 19 - Quiz
There isn't ________ tea in the cupboard.
A
some
B
any
Slide 20 - Quiz
Can I have _______ jam on my bread, please?
A
some
B
any
Slide 21 - Quiz
I've got ___________ in my eye.
A
something
B
anything
Slide 22 - Quiz
We haven't heard __________ about Peter. Is he ill?
A
something
B
anything
Slide 23 - Quiz
There is ________ at the door.
A
someone
B
anyone
Slide 24 - Quiz
Is there ________ at the door?
A
someone
B
anyone
Slide 25 - Quiz
Ik begrijp "Some" & "Any".
😒🙁😐🙂😃
Slide 26 - Sondage
Present Perfect
Hoe maak je de present perfect? Onderwerp + have/has + voltooid deelwoord
Ihave never eaten froglegs.
Patrickhaslived under the rock for 8years.
Slide 27 - Diapositive
SpongeBob....
A
has always lived in the sea.
B
have always lived in the sea.
C
has always lives in the sea.
D
have always lives in the sea.
Slide 28 - Quiz
Wanneer gebruik je de Present Perfect?
Om iets te zeggen over een actie of gebeurtenis die permanent of van lange duur is.
He has lived in London since 2002.
Have you really stayed in the city for so long?
Yes, I have rented my apartment for 3 years.
Slide 29 - Diapositive
Wanneer gebruik je de Present Perfect?
Om te praten over een gebeurtenis tot nu toe. Wel in het verleden, maar wanneer precies is niet van belang.
I have never swam with sea turtles.
Have you ever swam with sea turtles? Yes, I have. / No, I haven't.
Slide 30 - Diapositive
George
has
played
football
since 2010.
Slide 31 - Question de remorquage
Dus, hoe maak je de present perfect?
Onderwerp + have/has + voltooid deelwoord
Hehasworked.
Slide 32 - Diapositive
Maar wat is het voltooid deelword? (past participle)
Het voltooid deelwoord is de vorm van een werkwoord die je in een zin meestal vindt in een voltooid tegenwoordige tijd, een voltooid verleden tijd of in lijdende vorm: ik heb gelopen, ik ben gevallen, ik word geraakt.
Slide 33 - Diapositive
In het Engels wordt het voltooid deelwoord voor regelmatige werkwoorden gevormd zoals weergegeven:
werkwoord + ed
Bijvoorbeeld work + ed = worked
cook + ed = cooked
scream + ed = screamed
Slide 34 - Diapositive
Let's practice!
Slide 35 - Diapositive
Reflexive Pronouns
wederkerende voornaamwoorden
Wederkerende voornaamwoorden (ook wel reflexieve voornaamwoorden genoemd) zijn voornaamwoorden die in de zin gecombineerd worden met een wederkerend werkwoord (of reflexief werkwoord). Dat wederkerend voornaamwoord verwijst naar een persoon die eerder in de context genoemd is – het antecedent. Dat kan het onderwerp van de zin zijn, maar ook een ander woord.
Denk aan me, je, zich en ons.
En in combinatie met werkwoorden: ik verveel me, jij vergist je, zij vermaken zich, we kleden ons om.
In het Engels komen ook wederkerende voornaamwoorden voor. Die zijn de
Reflexive Pronouns.
Slide 36 - Diapositive
Reflexive Pronouns
wederkerende voornaamwoorden
me(zelf), mij(zelf)
myself
je(zelf)
yourself
zich(zelf)
himself
zich(zelf)
herself
zich(zelf)
itself
ons(zelf)
ourselves
zich(zelf), jullie
yourselves
zich(zelf)
themselves
In welke situaties gebruik je een reflexive pronoun?
Om aan te geven dat het onderwerp zelf iets doet
Laura prepared herself for the trip.
Om aan te geven dat het onderwerp iets voor of tegen zichzelf doet.
I fell and hurt myself.
Om te benadrukken dat het om het onderwerp zelf gaat.
The Prime Minister himself visited the flooded areas.
Slide 37 - Diapositive
Reflexive Pronouns
wederkerende voornaamwoorden
Let op:
Er bestaat een groot aantal wederkerende werkwoorden in het Nederlands die in het Engels niet wederkerend zijn.