Criminaliteit en Straf

• Maatschappij
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Criminaliteit en Straf

Doel van deze les

In deze les laat je zien wat weet over crimineel gedrag, straffen en preventie van criminaliteit.

Vertel de leerlingen wat ze aan het eind van de les zullen leren.

Wat weet je al over criminaliteit en straf? Typ zoveel mogelijk in.

Crimineel gedrag

Crimineel gedrag is gedrag dat wettelijk verboden is. Het kan leiden tot een misdrijf of overtreding.

Geef voorbeelden van crimineel gedrag.

Misdrijf en Overtreding

Een misdrijf is een ernstig strafbaar feit, zoals moord of diefstal. Een overtreding is een minder ernstig strafbaar feit, zoals te hard rijden.

Leg uit wat het verschil is tussen een misdrijf en een overtreding.

Materiële en Niet-materiële schade

Materiële schade is fysieke schade aan eigendommen. Niet-materiële schade is emotionele schade, zoals pijn of verdriet.

Vraag de leerlingen om voorbeelden van elk type schade te geven.

Oorzaken van criminaliteit

Er zijn veel oorzaken van criminaliteit, zoals armoede, drugsgebruik en psychische problemen.

Vraag de leerlingen om meer oorzaken van criminaliteit te noemen.

Media en Criminaliteit

De media kunnen criminaliteit beïnvloeden. 

Sommige mensen denken dat er meer criminaliteit is dan er in werkelijkheid is.

Vraag de leerlingen om voorbeelden te geven van hoe de media criminaliteit kunnen beïnvloeden.

Straffen

Er zijn veel soorten straffen, zoals boetes, taakstraffen, gevangenisstraffen en TBS-straffen.

Leg uit wat elke soort straf betekent.

Rechtszaak

Een verdachte wordt berecht tijdens een rechtszaak. Er zijn veel mensen betrokken bij een rechtszaak, zoals de officier van justitie, de rechter en de advocaat.

Beschrijf het proces van een rechtszaak en de rollen van de mensen die erbij betrokken zijn.

Preventie Criminaliteit

Preventie van criminaliteit is belangrijk om criminaliteit te voorkomen. 

Een voorbeeld van preventie is het gedoogbeleid.

Leg uit wat preventie van criminaliteit is en geef voorbeelden.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.