1 Klimaat en landschap

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we vandaag leren?
In een groot land als de VS zijn er enorme verschillen in het klimaat. Hoe verklaar je die verschillen? En welke landschappen komen er voor?

Leerdoel: Welke temperatuur- en neerslagfactoren bepalen het klimaat en het landschap in de VS?

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Wat is de breedteligging?
A
De afstand tot de noordpool
B
De afstand tot de evenaar
C
De afstand tussen twee breedtepunten
D
De ligging ten opzichte van een breedtelijn

Slide 8 - Quiz

breedteligging
A
In het noordoosten van de V.S. zorgt dit voor weinig invloed van zee op het klimaat.
B
Dit zorgt aan de noordwestkust van de V.S. voor hogere temperaturen.
C
Hierdoor kan warme wind uit het zuiden diep het binnenland van de V.S. indringen.
D
Hierdoor is er een groot temperatuurverschil tussen Florida en Alaska

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Sleep de vormen van neerslag naar de juiste plek.
Stijgingsneerslag
Stuwingsneerslag
Frontale neerslag

Slide 25 - Question de remorquage

Jong gebergte
Oud gebergte
Appalachen
Rocky Mountains

Slide 26 - Question de remorquage

Seattle
New York
Rocky Mountains
Rio Grande
Sierra Nevada
Golf van Mexico
Detroit

Slide 27 - Question de remorquage

Appalachen
kustvlakte
Rocky Mountains

Slide 28 - Question de remorquage

Succescriteria
Wat moet je kennen en kunnen?
  • wat de invloed is van de breedteligging op de temperatuur in de VS.
  • wat de invloed is van aan- en aflandige winden op de temperatuur en de neerslag in de VS.
  • wat de invloed is van de ligging van gebergten op de temperatuur en de neerslag in de VS.
  • welke klimaten en landschappen voorkomen in de VS.
  • de ingevulde W2 t/m W5.
  • de antwoorden op vraag 1d en de opdrachten 3 t/m 6.

Basisboek
  • B48 - B53 - B55 - B56 - B57 - B58 - B60 - B73 - B74 - B21

Slide 29 - Diapositive

Begrippen
Breedteligging:                    De afstand van een plaats tot de evenaar.
Jaaramplitude:                      Het verschil tussen de gemiddelde temperatuur in de warmste en de koudste maand van het jaar.
Aanlandige wind:                 Wind vanaf zee.
Zeeklimaat:                           Klimaat met een matigende invloed van de zee op de temperatuur ('s zomers koeler, 's winters zachter en                                                  het hele jaar neerslag.
Middellandse Zeeklimaat:    Zeeklimaat met hete, droge zomers en vochtige, zachte winters.
Landklimaat:                         Klimaat met in de koudste maand een gemiddelde dagtemperatuur die lager is dan -30C en in de warmste 
                                              maand hoger dan +10oC.
Aflandige wind:                    Wind vanaf land.
Loefzijde:                              De windkant van een gebergte met veel neerslag.
Stuwingsregen:                      Neerslag die ontstaat door stijgende lucht tegen een gebergte.
Lijzijde:                                 De kant van de berg die uit de wind ligt; er valt weinig neerslag.
Regenschaduw:                     De lijzijde van een berg, waar de dalende en warme lucht weinig of geen neerslag brengt.

Slide 30 - Diapositive

Begrippen
Hoogvlakten:             Vlak of zacht golvend gebied dat meer dan 500m hoog ligt.
Woestijnklimaat:        Droog klimaat waarbij in een jaar minder dan 250mm neerslag valt.
Steppeklimaat:           Droog klimaat met 250mm tot 500 mm neerslag per jaar.
Extensieve veeteelt:   Veeteelt met weinig vee per hectare.
Laagvlakte:                Gebied zonder hoogteverschillen dat lager ligt dan 500m.
Hooggebergte:           Gebied met bergen die hoger zijn dan 1.500m.
Jonggebergte:             Gebergte met hoge toppen, scherpe bergkammen en diepe dalen; minder dan 65 miljoen jaar oud.
Middelgebergte:         Gebied waar de meeste bergtoppen tussen de 500m en 1500m hoog zijn.
Oud gebergte:             Gebergte met afgeronde toppen en ondiepe dalen; ouder dan 65 miljoen jaar.

Slide 31 - Diapositive

Aan de slag
Je mag aan de slag met de opdrachten van §1.1 in Learnbeat

Slide 32 - Diapositive