2H - p2 - Week 1 - (les 1, 2)

Wilkommen!
Kom rustig binnen;
Pak je spullen er alvast bij;
Wacht totdat de docent begint met de les.
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Wilkommen!
Kom rustig binnen;
Pak je spullen er alvast bij;
Wacht totdat de docent begint met de les.

Slide 1 - Diapositive

Lernziele dieser Woche:
Heute:
  • Ik kan de werkwoorden met -d of -t in de stam vervoegen.
  • Ik kan het voltooid deelwoord van de werkwoorden met -d of -t in de stam maken

Nächstes Mal:
  • Ik ken de regels van de geslachten van zelfstandige naamwoorden.
  • Je kunt de s-klanken (s, ß, sch) uitspreken.

Slide 2 - Diapositive

Hoe krijg je de stam?
 -en of -n 

Voorbeelden:
machen > mach;  
spielen > spiel;  
radeln > radel

Slide 3 - Diapositive

IDEWIS


(fe) esttenten

Slide 4 - Diapositive

Ordne das Verb die richtige Endung zu.
> du komm.....

Slide 5 - Question ouverte

Ordne das Verb die richtige Endung zu.
> wir kauf....

Slide 6 - Question ouverte

Ordne das Verb die richtige Endung zu.
> ich antwort....

Slide 7 - Question ouverte

Slide 8 - Diapositive

Voltooid deelwoord: 
ge + stam +(e)t

Let op !!!!
Als de stam van het werkwoord op -t, of -d   eindigt, dan komt er een extra -e voor de uitgang.  

warten (wachten)       stam = wart        voltooid deelwoord: gewartet
landen (landen)           stam = land        voltooid deelwoord: gelandet

Slide 9 - Diapositive

Geen persoonlijk voornaamwoord!
Wat nu?
  • Is het onderwerp enkelvoud?: Kies de uitgang van er/sie/es/man           stam +(e)t Das Mädchen spielt / arbeitet.

  • Is het onderwerp meervoud?: Kies de uitgang van Sie/sie hele  werkwoord            stam + en Die Kinder spielen / arbeiten.

Slide 10 - Diapositive

En dan nu... de getallen!

Slide 11 - Diapositive


21= einundzwanzig
30= dreißig [draiszig]
40= vierzig [fiertsig]
50= fünfzig [fuunftsig]
60= sechzig [zegtsig]
70= siebzig [ziebtsig]
80= achtzig [achtsig]
90= neunzig [nointsig]
100= (ein)hundert [hoendert]
1000= tausend (tauzent)


31 = einunddreißig
32 = zweiunddreißig
33= dreiunddreißig
34= vierunddreißig
35 = fünfunddreißig

75= fünfundsiebzig
89= neunundachtzig
390=dreihundertneunzig



die Zahlen 21-1000

Slide 12 - Diapositive

An die Arbeit!
Was? Kapitel 2 Lektion 1 (komplett) 
+ Lektion 2 (1, 4, 5, 8, 9, 10)
Wie? Individuell
Wie lange? 15Minuten
Fertig? Kapitel 2 Wörter in Quizlet/wrts
timer
15:00

Slide 13 - Diapositive

Die Zahlen bis 1000
Spreek het getal uit waarop het gedraaid is.
De docente noemt één naam in de klas, die het getal uitspreekt.

Slide 14 - Diapositive

Das Flugzeug (landen) auf der Wiese.
A
land
B
landt
C
landet
D
landest

Slide 15 - Quiz

Ihr (parken) zuerst das Auto.
A
parkt
B
parket
C
parkiert
D
parkst

Slide 16 - Quiz

Er (warten) auf Whatsapp-Nachrichten.
A
warte
B
wartt
C
wartet
D
wart

Slide 17 - Quiz

Hausaufgaben
Kapitel 2 Lektion 1 fertig

Slide 18 - Diapositive

Wilkommen!
Kom rustig binnen;
Pak je spullen er alvast bij;
Wacht totdat de docent begint met de les.

Slide 19 - Diapositive

Lernziele dieser Woche:
Letztes Mal:
  • Ik kan de werkwoorden met -d of -t in de stam vervoegen.
  • Ik kan het voltooid deelwoord van de werkwoorden met -d of -t in de stam maken

Heute:
  • Ik ken de regels van de geslachten van zelfstandige naamwoorden.
  • Je kunt de s-klanken (s, ß, sch) uitspreken.

Nächstes Mal:
  • Je kunt zeggen of je iets wel of niet leuk vindt en je kunt anderen vragen of ze iets wel of niet leuk vinden.

Slide 20 - Diapositive

Aussprache s z ß und sch

letter:           uitspraak: 
s                      s
z                      ts
ß                      s
sch                 sch
timer
1:00

Slide 21 - Diapositive

Zungenbrecher
  1. Lest zu zweit die Zungenbrecher (tongtwister) abwechselnd vor.
  2. Übersetzt einen Satz ins Niederländische.

Slide 22 - Diapositive

Zungenbrecher 
  1. Schatz, schau: Schönis schöne Schwester schwänzt schon wieder.
  2. Schneiders Schere schneidet scharf, scharf schneiedet Schneiders Schere.
  3. Selten ess' ich Essig: ess' ich Essig, ess' ich Essig mit Sallatz.
  4. Sommer, Sonne, Sonnenbrand, sang Susi sonnabends am Strand.
timer
3:00

Slide 23 - Diapositive

Wiederholung:


De geslachten van de zelfstandige naamwoorden

Slide 24 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden 
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

Schrijf op in je schrift.

Welke geslachten heb je?
Wat betekenen ze?
timer
1:00

Slide 25 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden

Zijn woorden die 'een zelfstandigheid' aanduiden;
  • mensen (man, Ineke);
  • dieren (paard);
  • dingen (huis, hout);
  • plaatsen (Den Haag, Frankrijk);
  • abstracte zaken als gevoelens (liefde), tijdsruimten (dag), eigenschappen (grootte), gebeurtenissen (botsing);
  • denkbeeldige personen of zaken (elf, luilekkerland).

Bij zelfstandige naamwoorden kun je DE of HET ervoor zetten.

Slide 26 - Diapositive

Wanneer det, die of das?
der, wanneer iets mannelijk is.
die, wanneer iets vrouwelijk is.
das, wanneer iets onzijdig is.

Tipp! Geef bij het leren van de woorden uit de Lernliste kleuren aan de lidwoorden (bijvoorbeeld: mannelijk, vrouwelijk, onzijdig).

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Plaats het woord bij 'der, die (v), das of die (mv)'
Plaats de volgende 17 woorden in de juiste vak.
der
(m)
die
(v)
das
(o)
Mehrzahl
Bundeskanzlerin
Einkauszentrum
Gesundheit
Eltern
Hamster
Wind
Herbst
Wiederholung
Blume
Blumen
Seen
Farbe
Kind
Krankenhaus
Polizist
Dorf
Lampen

Slide 31 - Question de remorquage

Extra uitleg?
Bekijk dan de video op de volgende pagina.

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Vidéo

der, die oder das?
Freitag
A
der
B
das
C
die

Slide 34 - Quiz

der, die oder das?

Königin

A
der
B
die
C
das

Slide 35 - Quiz

der, die oder das?

Brötchen
A
der
B
die
C
das

Slide 36 - Quiz

Der, die oder das?

Freunde
A
der
B
die
C
das

Slide 37 - Quiz

... Sommer
A
die
B
der
C
das

Slide 38 - Quiz

der, die oder das?
Sauberkeit
A
der
B
die
C
das

Slide 39 - Quiz

Als twee zelfstandige naamwoorden aan elkaar worden geschreven, zoals bij 'Winterjacke', hoe weet je dan welk lidwoord het juiste is?
-> der Winter, die Jacke

Slide 40 - Carte mentale

Lösung: die Winterjacke
Het geslacht van het tweede zelfstandig naamwoord bepaalt dan het geslacht! 

Slide 41 - Diapositive

Is alles duidelijk zoals het is uitgelegd?

Slide 42 - Diapositive

An die Arbeit!
Was? Kapitel 2 Lektion 2
Wie? Individuell
Wie lange? 15 Minuten
Fertig? Lerne Grammatik A + B 
(Formatieve toets volgende week)
timer
15:00

Slide 43 - Diapositive

Evaluatie
  • Leerdoelen bereikt?

  • Werkhouding?




Slide 44 - Diapositive

Beantwoord de leerdoelen van deze week.

timer
1:00

Slide 45 - Question ouverte

Welk cijfer zou je jezelf willen geven voor je werkhouding?

Slide 46 - Question ouverte

Hausaufgaben
Kapitel 2 Lektion 1 + 2
(zie periodeplanner voor opdrachten)

Slide 47 - Diapositive