TaalCompleet 4.11

TaalCompleet 4.11        
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

TaalCompleet 4.11        

Slide 1 - Diapositive

Wie zit op de stoel?
A
De kast
B
Anja
C
De stoel
D
Het water

Slide 2 - Quiz

_______ is moe?
A
Wie
B
Wat
C
Waar
D
Hoeveel

Slide 3 - Quiz

_____ poetst de tafel?
A
Wie
B
Wat
C
Waar
D
Hoeveel

Slide 4 - Quiz

Wanneer ga je naar huis?
A
Nederland
B
Omdat ik moe ben
C
Om 8 uur
D
Joerie

Slide 5 - Quiz

Waar is het station?
A
Om 6 uur
B
Hier, de eerste straat naar links
C
Om hij ziek is
D
De man

Slide 6 - Quiz

_________ ben je thuis? Om tien uur.
A
Waar
B
Wanneer
C
Wat
D
Hoeveel

Slide 7 - Quiz

___________ is mevrouw Dijks?
A
Waar
B
Wanneer
C
Hoeveel
D
Wie

Slide 8 - Quiz

___________ hebben we de toets? Donderdag!
A
Waar
B
Wanneer
C
Wat
D
Wie

Slide 9 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
de docent - woont - waar?
B
de docent - waar - woont?
C
waar - de docent - woont?
D
waar - woont - de docent?

Slide 10 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
jij - drink - wat - 's ochtends?
B
wat - drink - jij - 's ochtends?
C
wat - jij - drink - 's ochtends?
D
drink - 's ochtends - jij - wat?

Slide 11 - Quiz

Je kunt vragen beginnen met een vraagwoord.  

Je kunt vragen ook beginnen meteen werkwoord.
Het werkwoord staat in een vraag op de eerste plaats.

Slide 12 - Diapositive

werkwoord       wie of wat         rest (wanneer, wat, waar)

Wil                        je                          een kopje koffie?
Gaat                     Julia                     naar de markt?
Is                           de soep               klaar?
Eet                        Paul                     's middags brood?
Vinden                 jullie                     deze les moeilijk?
Begrijp                 je                           wat ik bedoel?

Slide 13 - Diapositive

Begint de vraag met een werkwoord?
Dan begint het antwoord altijd met ja of nee.

Koop jij groenten?         Ja, ik koop groenten.
Koop je vlees?                 Nee, ik koop vis.

Slide 14 - Diapositive

De wc in de badkamer is?
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quiz

Kom jij vaak bij je familie?
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quiz

Nikki kinderen heeft
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quiz

Maak een vraag.
Hij gaat naar school.

Slide 18 - Question ouverte

Maak een vraag.
Juf Saskia werkt op vrijdag.

Slide 19 - Question ouverte

Maak een vraag.
Jij bent ziek geworden.

Slide 20 - Question ouverte

Maak een vraag.
Jij vindt het eten lekker.

Slide 21 - Question ouverte

Schrijf de vraag op.

Ja, juf Mara wil koffie.

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf de vraag op.

Ja, de deur is open.

Slide 23 - Question ouverte

Schrijf de vraag op.

Ja, de kinderen zijn in de klas.

Slide 24 - Question ouverte

Wat is de goede volgorde?
A
Staat de oven aan?
B
De oven aan staan?
C
Staan aan de oven?
D
Aan de oven staan?

Slide 25 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
Jij de boodschappen doe?
B
De boodschappen doe jij?
C
Doe jij de boodschappen?
D
De boodschappen jij doe?

Slide 26 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
Ga jij de markt naar?
B
De markt ga jij naar?
C
Naar de markt jij gaat?
D
Ga jij naar de markt?

Slide 27 - Quiz