TaalCompleet 4.11

TaalCompleet 4.11        
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

TaalCompleet 4.11        

Slide 1 - Diapositive

Wat ga je eten?
A
Tineke
B
De soep
C
Bas
D
Het bord

Slide 2 - Quiz

Wie is blij vandaag?
A
Ik
B
De tafel
C
De stoelen
D
Het water

Slide 3 - Quiz

Wie zit op de stoel?
A
De kast
B
Anja
C
De stoel
D
Het water

Slide 4 - Quiz

_______ is moe?
A
Wie
B
Wat
C
Waar
D
Hoeveel

Slide 5 - Quiz

______ is boos?
A
Wie
B
Wat
C
Wanneer
D
Hoeveel

Slide 6 - Quiz

_____ poetst de tafel?
A
Wie
B
Wat
C
Waar
D
Hoeveel

Slide 7 - Quiz

Wanneer ga je naar huis?
A
Nederland
B
Omdat ik moe ben
C
Om 8 uur
D
Joerie

Slide 8 - Quiz

Waar is het station?
A
Om 6 uur
B
Hier, de eerste straat naar links
C
Om hij ziek is
D
De man

Slide 9 - Quiz

Waar ga je naartoe?
A
Naar huis
B
Omdat ik honger heb
C
Om 10 uur
D
Het meisje

Slide 10 - Quiz

_________ ben je thuis? Om tien uur.
A
Waar
B
Wanneer
C
Wat
D
Hoeveel

Slide 11 - Quiz

___________ is mevrouw Dijks?
A
Waar
B
Wanneer
C
Hoeveel
D
Wie

Slide 12 - Quiz

___________ hebben we de toets? Donderdag!
A
Waar
B
Wanneer
C
Wat
D
Wie

Slide 13 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
de docent - woont - waar?
B
de docent - waar - woont?
C
waar - de docent - woont?
D
waar - woont - de docent?

Slide 14 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
wie - de boodschappen - doet?
B
de boodschappen - doet - wie?
C
wie - doet - de boodschappen?
D
doet - wie - de boodschappen?

Slide 15 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
jij - drink - wat - 's ochtends?
B
wat - drink - jij - 's ochtends?
C
wat - jij - drink - 's ochtends?
D
drink - 's ochtends - jij - wat?

Slide 16 - Quiz

Je kunt vragen beginnen met een vraagwoord.  

Je kunt vragen ook beginnen meteen werkwoord.
Het werkwoord staat in een vraag op de eerste plaats.

Slide 17 - Diapositive

werkwoord       wie of wat         rest (wanneer, wat, waar)

Wil                        je                          een kopje koffie?
Gaat                     Julia                     naar de markt?
Is                           de soep               klaar?
Eet                        Paul                     's middags brood?
Vinden                 jullie                     deze les moeilijk?
Begrijp                 je                           wat ik bedoel?

Slide 18 - Diapositive

Begint de vraag met een werkwoord?
Dan begint het antwoord altijd met ja of nee.

Koop jij groenten?         Ja, ik koop groenten.
Koop je vlees?                 Nee, ik koop vis.

Slide 19 - Diapositive

De wc in de badkamer is?
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quiz

Kom jij vaak bij je familie?
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

Nikki kinderen heeft
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quiz

Maak een vraag.
Hij gaat naar school.

Slide 23 - Question ouverte

Maak een vraag.
Juf Saskia werkt op vrijdag.

Slide 24 - Question ouverte

Maak een vraag.
Jij bent ziek geworden.

Slide 25 - Question ouverte

Maak een vraag.
Jij vindt het eten lekker.

Slide 26 - Question ouverte

Schrijf de vraag op.

Ja, juf Mara wil koffie.

Slide 27 - Question ouverte

Schrijf de vraag op.

Ja, de deur is open.

Slide 28 - Question ouverte

Schrijf de vraag op.

Ja, de kinderen zijn in de klas.

Slide 29 - Question ouverte

Wat is de goede volgorde?
A
Staat de oven aan?
B
De oven aan staan?
C
Staan aan de oven?
D
Aan de oven staan?

Slide 30 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
Jij de boodschappen doe?
B
De boodschappen doe jij?
C
Doe jij de boodschappen?
D
De boodschappen jij doe?

Slide 31 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
Ga jij de markt naar?
B
De markt ga jij naar?
C
Naar de markt jij gaat?
D
Ga jij naar de markt?

Slide 32 - Quiz