Antwoorden oefentoets - H. 3.5, 3.7., 3.8. en 3.9.

H. 3 - Spelling en grammatica
Herhaling - bespreken oefentoets
HV1
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

H. 3 - Spelling en grammatica
Herhaling - bespreken oefentoets
HV1

Slide 1 - Diapositive

Wat moet je kennen?
h. 3.5. - antoniemen, 30 woordbetekenissen, voor- en
                 achtervoegsels

h. 3.7.  - naamwoordelijk gezegde
h. 3.8. - soorten werkwoorden: zww, hww, kww
h. 3.9. - persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden,
                meervoud zn en twintig dicteewoorden 




Slide 2 - Diapositive

Oefentoets
etiquette = de regels voor
wat beleefd is en wat niet
verlenen = geven
Opdracht 1. - 0,5 punt per goed antwoord

Slide 3 - Diapositive

Oefentoets
was gebaseerd op = was gesteund op, had als basis, werd uitgegaan van
lokale = plaatselijke
Opdracht 2. - 0,5 punt per goed antwoord
wijdverbreid = bij een grote groep mensen voorkomend
confronterend met = iemand iets laten weten/zien dat hij liever niet weet/ziet

Slide 4 - Diapositive

Oefentoets
Opdracht 3. - 0,33 punt per goed antwoord
warm
landen/dalen
eind

Slide 5 - Diapositive

Opdracht 4.
Vier woorden met achter- of voorvoegsel - tegenstelling.

Slide 6 - Diapositive

Opdracht 4. - 0,5 punt per goed antwoord
Onverstoorbaar
geluidloos
non-stop
ongeruste

Slide 7 - Diapositive

Tekst
Opdracht 5. - 1 punt
Antwoord: D
Opdracht 6. - 0,5 punt per goed antwoord (a/b) - 2 max

Slide 8 - Diapositive

Opdracht 7.  - 1 punt als de hele zin goed is ontleed

Slide 9 - Diapositive

Opdracht 8. - 0,5 pt per goed antwoord

Slide 10 - Diapositive

Opdracht 9. - 0,33 pt per goed antwoord

Slide 11 - Diapositive

Opdracht 10. - 0,5 pt per goed antwoord

Slide 12 - Diapositive

Opdracht 11.  - 0,5 pt per goed antwoord

Slide 13 - Diapositive

Opdracht 12. - 0,5 pt per goed antwoord
a. biografieën
b analytici
c imperia, imperiums
d sneeën
e evangeliën
f stadia, stadiums
g categorieën

Als je één van de twee bij c en f hebt genoemd, is het goed!

Slide 14 - Diapositive

Resultaat
Kijk welk onderdeel nog je aandacht nodig heeft!

Slide 15 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord (zww)
  • heeft een duidelijke betekenis: je kunt het doen 
  • kan in zijn eentje het werkwoordelijk gezegde zijn
  • één zww in een wg

Ik fiets naar school.                                            wg = fiets
Wij zingen onder de douche.                         wg = zingen
Hij lacht heel veel.                                               wg = lacht

Slide 16 - Diapositive

Koppelwerkwoord (kww)
  • heeft geen duidelijke betekenis
  • belangrijkste kww: zijn, worden, blijven
  • één kww in een ng

Hij is dokter in het ziekenhuis.                  ng: is dokter 
Hij werd vorig jaar profvoetballer.           ng: werd profvoetballer
Ook in de regen blijven zij vrolijk.             ng: blijven vrolijk

Slide 17 - Diapositive

Hulpwerkwoord (hww)
  • kan niet in zijn eentje een wg of ng zijn
  • komt voor bij wg EN ng
  • bij meer werkwoorden in het gezegde is pv = hww

Ik zal naar school fietsen.                wg= zal (hww) fietsen (zww)
Hij is kampioen geworden               ng = is kampioen geworden
                                                                       is (hww) geworden (kww)

Slide 18 - Diapositive

Moeilijke gevallen
De jongen heeft altijd al wat geld willen bijverdienen.
                 pv =  hww                                bijverdienen duidelijk = zww
                                                    willen = hww

De jongen blijft lachen.            
                      pv=hww            lachen  = zww
wg,  want  onderwerp doet iets

Slide 19 - Diapositive

Moeilijke gevallen
Remy wil vakkenvuller blijven, zolang hij bij zijn ouders blijft wonen.

  • wil vakkenvuller blijven => ng (onderwerp is iets)
       pv = hww              kww = blijven (worden/ zijn
  • blijft wonen => wg (onderwerp doet iets)
       pv = hww                 zww = wonen (duidelijke betekenis)         

Slide 20 - Diapositive