HNE Duits H3 les 1 - nieuwjaar + woordenboek

Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht
Donn. Januar 2023
Woche 2 - Winter
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht
Donn. Januar 2023
Woche 2 - Winter

Slide 1 - Diapositive

Was machen wir heute?
- wir reden über unseren Urlaub
- wir schauen etwas Aktuelles
- wir üben mit dem Wörterbuch
- wir üben lesen mit Wörterbuch

Slide 2 - Diapositive

Was bedeutet:
*Neujahrstradition
*Jahreswechsel
*furchtbar
*Schwiegersohn
*Enkelkinder
*geschafft
*etwa

Slide 3 - Diapositive

* Viel gebacken (z.B für Weihnachten und Geburtstage) 
*Kleine Ausflüge  mit meinen Kindern gemacht.

Slide 4 - Diapositive

Suche in deinen Fotos ein Bild aus dem Urlaub und beschreibe auf Deutsch, was du dort machst oder gemacht hast. Straks mag iedereen kort zijn foto in het Duits toelichten.
timer
5:00

Slide 5 - Question ouverte

Zuerst
Jetzt

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Lien

Slide 8 - Diapositive

Wir brauchen Schnee!
Was bedeuten die folgenden Zahlen im Video?
0
6
1887
38
100
0,5
5000 

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Lien

Was bedeuten die folgenden Zahlen im Video?

0 => Es muss unter null Grad, also richtig kalt, sein um zu schneien.
6 => Jede Schneeflocke hat 6 Ecken
1887 => gab es laut Guinnessbuch der Rekorde die Riesenflocke
38 => Die Riesenflocke war 38 cm groß
0,5 => Normalerweise sind Schneeflocken einen halben Centimeter groß
100   => Vor 100 Jahren hat Wilson Bentley herausgefunden, dass jede    Schneeflocke einzigartig ist.
5000 => So viele Fotos hat Wilson Bentley von Schneeflocken gemacht

Slide 11 - Diapositive

jetzt lesen

Slide 12 - Diapositive

Stappenplan
1. Titel - wat zegt de titel? / Plaatjes? / Wat voor een tekst?
2. Lees de vragen door (incl de antwoorden)
3. Lees nu de tekst 



4. Weet je echt niet wat een woord betekent (andere taal/ "hardop voorlezen"), zoek het dan op, maar doe dit zo weinig mogelijk (kost veel tijd).
5. Beantwoord nu de vragen
Eerst ga je de tekst skimmen (snel lezen). Je bekijkt de opvallende stukjes en per alinea de eerste en laatste zin.
Daarna ga je de tekst scannen, waarbij je op zoek gaat naar specifieke informatie.
Tot slot ga je de tekst intensief lezen, waarbij je de tekst helemaal gaat lezen.

Slide 13 - Diapositive

Soorten leesstrategiën
  • voorspellen
  • voorkennis gebruiken
  • structuur van de tekst ontdekken / gebruiken
  • scannen / selectief lezen
  • intensief / gedetailleerd lezen 
  • woordbetekenissen afleiden of raden

Slide 14 - Diapositive

Voorkennis gebruiken
Door het gebruik van voorkennis kun je eventueel gebrek aan woordkennis compenseren. Je kunt de tekst dus begrijpen zonder dat je alle (moeilijke) woorden moet kennen of opzoeken.

Slide 15 - Diapositive

Structuur ontdekken en gebruiken
Je moet verbanden tussen delen van een tekst kunnen herkennen en aangeven. Denk hierbij aan conclusies, opsommingen, voorbeelden, verwijzingen etc. Hierbij zijn de signaalwoorden erg belangrijk!

Slide 16 - Diapositive

Voorspellen
Kijk naar titel, plaatjes, onderschriften, tussenkopjes en of opvallende woorden.

Slide 17 - Diapositive

Scannen
Je scant de tekst om een bepaald stukje 
informatie te vinden. Je leest dus selectief. 
Als je opzoek bent naar maar één bepaald 
gegeven, maak je gebruik van scannen.

Slide 18 - Diapositive

Intensief (gedetailleerd lezen)
Een (korte) tekst of een gedeelte intensief lezen om de vraag te kunnen beantwoorden. 
De tekst: uitpluizen, verbanden ontdekken en leggen.

Slide 19 - Diapositive

Woordbetekenissen raden / afleiden
Woordenboek gebruiken is handig, maar kost heel veel tijd. 
  • Lijkt het woord op het Nederlands of Engels (andere MVT)?
  • Spreek het woord in gedachten uit. 
  • Hak het woord in stukjes.
  • Kijk naar de context waarin de zin staat. 

Slide 20 - Diapositive

eerste kennismaking met tekst + vragen
  1. bekijk het plaatje bij de tekst
  2. lees de titel en de inleiding
  3. Probeer voor jezelf nu te verplaatsen in het onderwerp

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Vidéo

Het gebruik van een woordenboek

Slide 23 - Diapositive

Kijk mee!
Kijk naar het filmpje en let goed op...
Er volgen zo meteen vragen over de inhoud van het filmpje.

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

1. Welk van de onderstaande woorden vind ik WEL in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud

Slide 26 - Quiz

2. De dame in het filmpje heeft het over de infinitief van een werkwoord. Wat is een infinitief eigenlijk?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord

Slide 27 - Quiz

3. Er wordt steeds gesproken over de context. Wat is de context?
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond

Slide 28 - Quiz

SIGNAALWOORDEN
Dat zijn woorden die zeggen dat er wat gaat gebeuren!

Slide 29 - Diapositive

6. also

A
dus
B
want
C
daarom
D
of

Slide 30 - Quiz

7. heute
A
nu
B
vandaag
C
vroeger
D
later

Slide 31 - Quiz

8. zum Beispiel

Slide 32 - Question ouverte

9. aber

Slide 33 - Question ouverte

10. weil

Slide 34 - Question ouverte

Tot zover de signaalwoorden.
Nu verder met de werkwoorden.

Slide 35 - Diapositive

Wat is de infinitief van het werkwoord in de zin?

De infinitief is het hele werkwoord.

Slide 36 - Diapositive

11. Die Parkzeit ist unbegrenzt.
A
ist
B
sein
C
sind

Slide 37 - Quiz

12. Ein kostenfreies Parkticket gilt 10 Minuten.
A
gilt
B
gilten
C
gelten

Slide 38 - Quiz

15. Er macht die Menschen neugierig.

Slide 39 - Question ouverte

Dat was de infinitief.
Dan gaan we verder met de zelfstandige naamwoorden.

Slide 40 - Diapositive

Zoek de vertaling van de volgende woorden op in het woordenboek.

Slide 41 - Diapositive

16. Ausland
Schrijf betekenis nummer 1 op.

Slide 42 - Question ouverte

Meerdere betekenissen

Als een trefwoord duidelijk verschillende betekenissen heeft, worden de vertalingen genummerd met 1, 2 enz.
Kies de vertaling die het beste in de context past.

Slide 43 - Diapositive

17. Verwaltung
Schrijf betekenis nummer 1 op.

Slide 44 - Question ouverte

18. Parkschein
Welk lidwoord staat ervoor?

Slide 45 - Question ouverte

19. Absatz
Wat is de betekenis van dit woord als het gaat over het thema leesvaardigheid?

Slide 46 - Question ouverte

21. Berufswechsel

Slide 47 - Question ouverte

Slide 48 - Vidéo

De belangrijkste strategie vooraf:

Slide 49 - Diapositive

Neem je eigen woordenboek mee volgende les!

Slide 50 - Diapositive