7. Juni 2024/Lesen und Wörterbuch

Am Ende dieser Stunden

- ken je de valkuilen van het werken met een woordenboek woordenboek moet werken
- weet je hoe je een leestekst met opdrachten aan moet pakken
Wie?

-  opdrachten maken
-  bitte einloggen in Lessonup
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Am Ende dieser Stunden

- ken je de valkuilen van het werken met een woordenboek woordenboek moet werken
- weet je hoe je een leestekst met opdrachten aan moet pakken
Wie?

-  opdrachten maken
-  bitte einloggen in Lessonup

Slide 1 - Diapositive

Info in Lessonup
Les over leesstrategieën en het verstandig gebruiken van een woordenboek

Slide 2 - Diapositive

Hausaufgaben für heute
Text gelesen und Aufgaben gemacht? 
"Unter Wasser kann man nicht nur tauchen… sondern auch essen!"


Slide 3 - Diapositive

Hausaufgaben 
Jede Stunde Lernliste D-N zu zwei Kapitel lernen.

Für Dienstag:
Lernliste D-N zu Kapitel 1 und 2


 



Slide 4 - Diapositive

Noem minstens drie leesstrategieën

Slide 5 - Question ouverte

Welke leesstrategieën kun je voor Duits extra gebruiken?

Slide 6 - Question ouverte

Stappenplan
1. Titel - wat zegt de titel? / Plaatjes? / Wat voor een tekst?
2. Lees de vragen door (incl de antwoorden)
3. Lees nu de tekst 



4. Weet je echt niet wat een woord betekent (andere taal/ "hardop voorlezen"), zoek het dan op, maar doe dit zo weinig mogelijk (kost veel tijd).
5. Beantwoord nu de vragen
Eerst ga je de tekst skimmen (snel lezen). Je bekijkt de opvallende stukjes en per alinea de eerste en laatste zin.
Daarna ga je de tekst scannen, waarbij je op zoek gaat naar specifieke informatie.
Tot slot ga je de tekst intensief lezen, waarbij je de tekst helemaal gaat lezen.

Slide 7 - Diapositive

Soorten leesstrategiën
  • voorspellen
  • voorkennis gebruiken
  • structuur van de tekst ontdekken / gebruiken
  • scannen / selectief lezen
  • intensief / gedetailleerd lezen 
  • woordbetekenissen afleiden of raden

Slide 8 - Diapositive

Voorkennis gebruiken
Door het gebruik van voorkennis kun je eventueel gebrek aan woordkennis compenseren. Je kunt de tekst dus begrijpen zonder dat je alle (moeilijke) woorden moet kennen of opzoeken.

Slide 9 - Diapositive

Structuur ontdekken en gebruiken
Je moet verbanden tussen delen van een tekst kunnen herkennen en aangeven. Denk hierbij aan conclusies, opsommingen, voorbeelden, verwijzingen etc. Hierbij zijn de signaalwoorden erg belangrijk!

Slide 10 - Diapositive

Voorspellen
Kijk naar titel, plaatjes, onderschriften, tussenkopjes en of opvallende woorden.

Slide 11 - Diapositive

Scannen
Je scant de tekst om een bepaald stukje 
informatie te vinden. Je leest dus selectief. 
Als je opzoek bent naar maar één bepaald 
gegeven, maak je gebruik van scannen.

Slide 12 - Diapositive

Intensief (gedetailleerd lezen)
Een (korte) tekst of een gedeelte intensief lezen om de vraag te kunnen beantwoorden. 
De tekst: uitpluizen, verbanden ontdekken en leggen.

Slide 13 - Diapositive

Woordbetekenissen raden / afleiden
  • Lijkt het woord op het Nederlands of Engels (andere MVT)?
  • Spreek het woord in gedachten uit: die Kuh
  • Hak het woord in stukjes.
  • De hoofdletters helpen je te zien wat voor soort 
       woord het is.

Slide 14 - Diapositive

Aufgabe
  1. bekijk het plaatje bij de tekst
  2. lees de titel en de inleiding
  3. Beantwoord de vraag
  4. Welke strategie heb je gebruikt?
timer
5:00

Slide 15 - Diapositive

Het gebruik van een woordenboek

Aufgabe:
Bedenk met je buurvrouw/buurman 5 valkuilen bij het gebruik van ene woordenboek
timer
2:00

Slide 16 - Diapositive

valkuilen
1. woord opzoeken kost gemiddeld 30 - 60 seconden. 30 woorden opzoeken: 30 minuten!! Kost veel tijd
2. niet weten hoe een woordenboek werkt: 
- hoe kom je snel bij het woord dat je nodig hebt?
- hoe kies je een woord dat je nodig hebt?
- wat betekenen al die afkortingen?
3. Je begrijpt het Nederlandse woord niet
4. Het woord staat niet in het woordenboek
5. woorden kunnen meerdere betkenissen hebben

Slide 17 - Diapositive

Aufgabe: Video ansehen und Tipps notieren

Seh dir das Video an (1,5 Minute) und notiere mindestens drei Tipps wie du das Wörterbuch am Besten benutzen kannst.

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

1. Welk van de onderstaande woorden vind je in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud

Slide 20 - Quiz

2 Wat is het infinitief van een werkwoord?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord

Slide 21 - Quiz

De infinitief is het hele werkwoord.
Die vind je in het woordenboek, niet de vervoeging.

Slide 22 - Diapositive

3. Wat wordt bedoeld met de context?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond

Slide 23 - Quiz

Je gaat dadelijk een tekst lezen. Hoe ga je dat aanpakken?

Slide 24 - Question ouverte

Aufgabe
- Duits teksten lezen en opdrachten maken: keuze uit 2 op papier
- Evaluatie: welke strategieën heb je ingezet om de tekst te begrijpen en de vragen te kunnen beantwoorden?


Slide 25 - Diapositive

1. Welk van de onderstaande woorden vind je in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud

Slide 26 - Quiz

2 Wat is het infinitief van een werkwoord?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord

Slide 27 - Quiz

De infinitief is het hele werkwoord.
Die vind je in het woordenboek, niet de vervoeging.

Slide 28 - Diapositive

3. Wat wordt bedoeld met de context?
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond

Slide 29 - Quiz

SIGNAALWOORDEN
Dat zijn woorden die zeggen dat er wat gaat gebeuren!

Slide 30 - Diapositive

6. also

A
dus
B
want
C
daarom
D
of

Slide 31 - Quiz

7. heute
A
nu
B
vandaag
C
vroeger
D
later

Slide 32 - Quiz

8. zum Beispiel

Slide 33 - Question ouverte

9. aber

Slide 34 - Question ouverte

10. weil

Slide 35 - Question ouverte

Tot zover de signaalwoorden.
Nu verder met de werkwoorden.

Slide 36 - Diapositive

11. Die Parkzeit ist unbegrenzt.
A
ist
B
sein
C
sind

Slide 37 - Quiz

12. Ein kostenfreies Parkticket gilt 10 Minuten.
A
gilt
B
gilten
C
gelten

Slide 38 - Quiz

15. Er macht die Menschen neugierig.

Slide 39 - Question ouverte

Dat was de infinitief.
Dan gaan we verder met de zelfstandige naamwoorden.

Slide 40 - Diapositive

Om woorden snel te kunnen opzoeken, is het belangrijk dat je weet hoe het alfabet werkt bij het opzoeken van woorden

Slide 41 - Diapositive

Setze diese Wörter in der richtigen Reihenfolge:
Freispruch
freundlich
Frechheit
Fressen / fressen
freisprechen
freuen
timer
3:00

Slide 42 - Diapositive

das Wörterbuch
Frechheit
freisprechen
Freispruch
Fressen / fressen
freuen
freundlich

Slide 43 - Diapositive

Zoek in het woordenboek naar deze woorden, hoeveel en welke betekenissen hebben ze in het NL:

Bank
machen
backen
wandern
dagegen
timer
5:00

Slide 44 - Diapositive

Meerdere betekenissen

Als een trefwoord duidelijk verschillende betekenissen heeft, worden de vertalingen genummerd met 1, 2 enz.
Kies de vertaling die het beste in de context past.

Slide 45 - Diapositive

19. Absatz
Wat is de betekenis van dit woord als het gaat over het thema leesvaardigheid?

Slide 46 - Question ouverte

De belangrijkste strategie vooraf:

Slide 47 - Diapositive

Neem je eigen woordenboek D-N mee bij de leestoets!

Slide 48 - Diapositive