Dominant en recessief (kruisingen)

Kruisingen
We gaan eerst even de voorkennis testen!
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Kruisingen
We gaan eerst even de voorkennis testen!

Slide 1 - Diapositive

Hoe noem je de verschillende varianten van een gen?
A
Eiwitten
B
Chromosomen
C
Allelen
D
Genomen

Slide 2 - Quiz

Hoeveel chromosomen bevinden zich in een menselijke geslachtscel?
A
46
B
23
C
44
D
32

Slide 3 - Quiz

Kruisingen
Doelstelling 12: je moet kunnen omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief betekent. 
Werkblad: je moet een kruisingsdiagram kunnen maken en je moet de informatie hieruit kunnen toepassen.

Slide 4 - Diapositive

Homozygoot

Een genenpaar heeft twee gelijke allelen.


Heterozygoot

Een genenpaar heeft twee verschillende allelen.

Slide 5 - Diapositive

Anne heeft een allel voor groene ogen en een allel voor blauwe ogen.
Is Anne homozygoot of heterozygoot voor oogkleur?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 6 - Quiz

Als we een genotype noteren als AA, is dit dan heterozygoot of homozygoot?
A
Heterozygoot
B
Homozygoot

Slide 7 - Quiz

Dominant allel

Dit allel bepaalt hoe deze eigenschap in het fenotype tot uiting komt.





Recessief allel

Dit allel is ondergeschikt aan een dominant allel in het genenpaar.



Voorbeeld:
A = groene ogen
a = blauwe ogen

Welke kleur ogen hebben de genotype in de afbeelding dan?

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Hoe maak je een kruisingsdiagram?
Bekijk de fenotypes van de ouders. Welke geslachtscellen kunnen worden gevormd?
Zet deze in het schema.

Vul daarna het schema verder in.

Slide 11 - Diapositive

Een man heeft genotype Bb, welke geslachtscellen kunnen worden gevormd?
A
Twee cellen met B
B
Een cel met B, en een cel met b
C
Twee cellen met b

Slide 12 - Quiz

Een man met blauwe ogen krijgt kinderen met een vrouw met bruine ogen. Eén van hun kinderen
heeft blauwe ogen. De vrouw is zwanger van een tweede kind.
Gegeven is: Bruin (allel B) is dominant over Blauw (allel b).
Vraag: “Hoe groot is de kans dat de baby heterozygoot is voor de oogkleur?”
Bepaal de genotypes:

Blauwe ogen: bb
Bruine ogen: BB of Bb

1 van de kinderen van de vrouw heeft blauwe ogen: dus moet de vrouw in ieder geval een b doorgegeven hebben. Haar genotype is dus Bb.

Slide 13 - Diapositive

Een man met blauwe ogen krijgt kinderen met een vrouw met bruine ogen. Eén van hun kinderen
heeft blauwe ogen. De vrouw is zwanger van een tweede kind.
Gegeven is: Bruin (allel B) is dominant over Blauw (allel b).
Vraag: “Hoe groot is de kans dat de baby heterozygoot is voor de oogkleur?”
Vrouw: Bb
Man: bb (want, blauwe ogen)


Hoeveel van de nakomelingen zijn heterozygoot? En hoe groot is de kans dus..?

Slide 14 - Diapositive

Bekijk het kruisingsdiagram. Hoeveel procent kans is er hier op een homozygoot genotype van de nakomelingen?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 15 - Quiz

Intermediair
Dominantie speelt geen rol.
De allelen in de kruising worden gecombineerd.

Slide 16 - Diapositive

Bekijk de afbeelding. Wat zijn pollen?
A
Stuifmeel (mannelijke zaadcellen)
B
Stuifmeel (vrouwelijke eicellen)
C
Stamper met mannelijke zaadcellen
D
Stamper met vrouwelijke zaadcellen

Slide 17 - Quiz

Hoeveel procent van de nakomelingen heeft paarse bloemen?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 18 - Quiz

Kruisingen
Doelstelling 12: je moet kunnen omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief betekent. 
Werkblad: je moet een kruisingsdiagram kunnen maken en je moet de informatie hieruit kunnen toepassen.

Slide 19 - Diapositive