Herhalingsles 41, 42, 49 & 50

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Herhalingsles
Leren

Paragraaf 41:
Hoe gebruik je vaktaal?

Paragraaf 42: Hoe lees je teksten voor een toets?

Paragraaf 49: Hoe weet je wat de schrijver wil met de tekst? 

Paragraaf 50: Hoe herken je de indeling van een tekst? 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Wat betekent ingrediënt? De ingrediënten van brood zijn meel voor bruinbrood en bloem voor witbrood.

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Verschillende soorten teksten
- Informatietekst --> De schrijver wil je iets leren. Voorbeeld: een tekst uit een geschiedenisboek. 
- Instructietekst --> De schrijver wil je uitleggen hoe je iets doet. Voorbeeld: een recept van een appeltaart. 
- Betogende tekst --> De schrijver wil je overtuigen van zijn mening --> een recensie van een boek. 
- Overhalende tekst --> De schrijver wil dat je iets doet, bijvoorbeeld dat je iets koopt--> een folder van een kledingwinkel.

Slide 19 - Diapositive

Welke tekstdoelen en tekstsoorten horen bij elkaar?
Stripverhaal
Recept 
Uitnodiging voor een feest
Krantenbericht
Recensie (bespreking van een film/boek)
Amuseren
Instructie
Informeren
Activeren
Overtuigen

Slide 20 - Question de remorquage

De schrijver wil zeggen hoe je iets moet doen.
DOEL?
A
amuseren
B
instructie
C
informeren
D
overtuigen

Slide 21 - Quiz

De schrijver wil dat je iets te weten komt.
DOEL?
A
informeren
B
overtuigen
C
overhalen/activeren
D
instrueren

Slide 22 - Quiz

De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.
DOEL?
A
overhalen
B
amuseren
C
instrueren
D
overtuigen

Slide 23 - Quiz

De schrijver wil je overtuigen van zijn mening. DOEL?
A
amuseren
B
betogend
C
overhalen
D
instructie

Slide 24 - Quiz