24-10 Lowan thema 4 Eten en drinken werkwoorden deel 2

Lowan thema 4
Werkwoorden
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Speciaal OnderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Lowan thema 4
Werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

Doel
We leren de werkwoorden bij het thema 'Eten en drinken'

Slide 2 - Diapositive

Luister goed en zeg het woord na.

Slide 3 - Diapositive

schenken

Slide 4 - Diapositive

roeren

Slide 5 - Diapositive

vinden

Slide 6 - Diapositive

schillen

Slide 7 - Diapositive

doen

Slide 8 - Diapositive

hebben

Slide 9 - Diapositive

zijn

Slide 10 - Diapositive

Nog een keer
Nu met: 
ik
jij/hij/zij 
wij/jullie/zij

Slide 11 - Diapositive

schenken
Ik: schenk

jij/hij/zij: schenkt

wij/jullie/zij: schenken

Slide 12 - Diapositive

roeren
Ik: roer

jij/hij/zij: roert

wij/jullie/zij: roeren

Slide 13 - Diapositive

vinden
Ik: vind

jij/hij/zij: vindt

wij/jullie/zij: vinden

Slide 14 - Diapositive

schillen
Ik: schil

jij/hij/zij: schilt

wij/jullie/zij: schillen

Slide 15 - Diapositive

doen
Ik: doe

jij/hij/zij: doet

wij/jullie/zij: doen

Slide 16 - Diapositive

hebben
Ik: heb

jij: hebt
hij/zij: heeft (!!)
wij/jullie/zij: hebben

Slide 17 - Diapositive

zijn
Ik: ben

jij: bent
hij/zij: is
wij/jullie/zij: zijn

Slide 18 - Diapositive

Pak je iPad en ga 
naar LessonUp.

Slide 19 - Diapositive

Hij _______ een vriend. (hebben)

Slide 20 - Question ouverte

Jullie _______ een computer. (hebben)

Slide 21 - Question ouverte

Ik _______ een zus. (hebben)

Slide 22 - Question ouverte

De leerlingen _______ een bal. (hebben)

Slide 23 - Question ouverte

Jij _______ een broer. (hebben)

Slide 24 - Question ouverte

Ik _______ op school. (zijn)

Slide 25 - Question ouverte

Hij _______ een vriend. (zijn)

Slide 26 - Question ouverte

De kinderen _______ ziek. (zijn)

Slide 27 - Question ouverte

Jij _______ in de klas. (zijn)

Slide 28 - Question ouverte

Hij _______ cola in een glas.
A
schenken
B
schenk
C
schenkt
D
schenkent

Slide 29 - Quiz

Wij _______ de appels.
A
schillen
B
schil
C
schillt
D
schilt

Slide 30 - Quiz

Ik _______ het heel leuk op school.
A
vinden
B
vind
C
vindt
D
vindent

Slide 31 - Quiz

De kok _______ de soep.
A
roeren
B
roer
C
roert
D
roerent

Slide 32 - Quiz

De meester _______ de deur open.
A
doen
B
doe
C
doet
D
doent

Slide 33 - Quiz