3.1 kgt Fictie les 2

  • Etui, werkboek B én Ipad op tafel
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

  • Etui, werkboek B én Ipad op tafel

Slide 1 - Diapositive

Periode 2 - Toetsen Nederlands 
  •        Kijk- en luistervaardigheid - Fictie (12 februari)
  •        Leesvaardigheid en woordenschat Toets hoofdstuk 2+3
            (SE week - 24-26 maart).






Slide 2 - Diapositive

Vandaag
  • Bespreken huiswerk opdracht 2 t/m 4 & 6A (blz. 10 t/m 12)
  • Uitleg : Tijdsperspectief
  • Spelletje met woordenschat hoofdstuk 2





Slide 3 - Diapositive

Vragen en aan de slag.

Slide 4 - Diapositive

3.1 Fictie (blz. 8)
In deze paragraaf leer je:
  • Het vertelstandpunt van een verhaal bepalen. 
  • Het verschil tussen chronologisch en niet chronologisch vertellen: tijdsperspectief.

Slide 5 - Diapositive

3.1 Fictie - Vertelstandpunt (blz. 12)
Een schrijver kiest een perspectief van waaruit hij het verhaal vertelt. Hij bepaalt vanuit welk personage hij de gebeurtenissen laat zien. Dit heet vertelstandpunt.

Er zijn drie vertelstandpunten:
  • Vertelstandpunt eerste persoon: de ik-persoon speelt zelf in het verhaal mee en bij de ik-persoon ligt het perspectief. Dat betekent dat je zijn/haar gedachten leest.
  • Vertelstandpunt derde persoon: het perspectief ligt bij één van de personages.
    Je krijgt de gedachten van dit personage te lezen, waardoor je de gebeurtenissen vanuit hem of haar beleeft.
  • Wisselend perspectief: de schrijver vertelt het verhaal vanuit het standpunt van meerdere personages. Je krijgt hun gedachten te lezen. Als lezer kom je zo te weten hoe meerdere verhaalpersonages de gebeurtenissen ervaren.

Slide 6 - Diapositive

3.1 Fictie - Tijdsperspectief (blz. 13)
Een schrijver kan zijn verhaal met de gebeurtenissen mee vertellen. Dan vertelt hij zijn verhaal chronologisch. Hij vertelt het in de volgorde waarin het gebeurt.
 
Wordt het verhaal niet-chronologisch verteld, dan begint de schrijver zijn verhaal midden in het verhaal en pas later vertelt hij wat er daarvoor gebeurd is, de voorgeschiedenis. Soms begint hij bijna bij de afloop en vertelt hij in de rest van het boek wat er daarvoor gebeurd is. 

Als een verhaal achteraf wordt verteld, kent de verteller de afloop al en kan hij dus vooruitlopen op de gebeurtenissen. Hij kan heen en weer gaan tussen heden en verleden.

Slide 7 - Diapositive

3.1 chronologisch of niet-chronologisch?
Een mooi voorbeeld:
                                             
‘Zij is de enige die weet wat er gebeurd is.
Ik ben de enige die haar kan laten praten.’

Alicia Berenson lijkt een perfect leven te leiden; ze is kunstenaar, gelukkig getrouwd en woont in een prachtig huis in een goede buurt in Londen. Maar als haar man op een avond thuiskomt doet ze iets verschrikkelijks: ze schiet hem vijf keer in het gezicht. Sindsdien zwijgt ze.

Slide 8 - Diapositive

3.1 chronologisch of niet-chronologisch?
Een mooi voorbeeld:
                                             
Brian Robeson staarde uit het raam van het vliegtuigf naar de
eindeloze, groene wildernis onder hem. Het was een klein vliegtuig,
met een oorverdovend en dreunend lawaai, dat een gesprek zinloos was.
Niet dat hij nu zoveel te zeggen had. Hij was de enige passagier aan boord met de piloot. Brian was door zijn moeder naar het kleine vliegveld gebracht en de piloot had gezegd:'Neem jij die stoel maar'. Dat had Brian gedaan. Ze waren opgestegen zonder een woord te wisselen.

Slide 9 - Diapositive

Aan de slag
  • Lees tekst 2 (blz. 14-17)
  • Maak opdracht 9 (blz. 17-18)
  • Huiswerk voor morgen: oefen de woorden van hoofdstuk 2

Slide 10 - Diapositive