Thema 1 Via vooraf

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Aanpassen

1. Kleren naaien
2. Iets opeten
3. Iets veranderen
4. Iets meten

Afspreken

1. Praten
2. Fluisteren
3. Afspraak maken
4. Afspraak afzeggen

Contact

1. Elkaar zien of spreken
2. Iemand negeren
3. Een e- mail lezen
4. Een verbintenis

Eigenschap

1. Een afspraak maken
2. Iets veranderen
3. Iets wat bij iemand hoort
4. Iets wat je graag wil hebben

Emotie

1. Een tekening
2. Een smiley
3. Een gevoel
4. Een gerecht

Gewoonte

1. Iets wat je vaak op dezelfde manier doet
2. Iets wat je bijna nooit doet
3. Iets wat je zou willen doen
4. Iets wat je een keer gedaan hebt

Herinnering

1. Iets wat net is gebeurd
2. Iets wat nog gaat gebeuren
3. Iets wat eerder is gebeurd
4. Iets wat nog nooit is gebeurd

Een kennis

1. Iemand die je heel erg goed kent
2. Iemand die je een beetje kent
3. Iemand die aardig is
4. Iemand die je niet aardig vindt

Nationaliteit

1. De plaats waar je woont
2. De straat waar je woont
3. Het land waar je bij hoort
4. Een wedstrijd

Opvoeding

1. Hoeveel voeding je krijgt
2. Hoe gezond je voeding is
3. Hoe ongezond je voeding is
4. Hoe je bent grootgebracht

Rekening houden met

1. De rekening betalen
2. De rekening niet betalen
3. Aanpassen van kleding
4. Aanpassen aan iemand

Relatie

1. Verkering
2. Getrouwd zijn
3. De manier waarop mensen met elkaar te maken hebben
4. De manier waarop mensen met elkaar omgaan

Respect

1. Iemand helpen
2. Iemand waarderen
3. Iemand uitnodigen
4. Jezelf voorstellen

Uitnodiging

1. Met iemand op stap gaan
2. Iemand op stap sturen
3. Iemand om de weg vragen
4. Iemand vragen om langs te komen

Vertrouwen

1. Man en vrouw zijn
2. Iemand voorliegen
3. Iemand vragen om hulp
4. Op iemand kunnen rekenen