examentraining lesson 1

exam training lesson 1
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

exam training lesson 1

Slide 1 - Diapositive

            examenbundel Engels
Haven't got it?

Slide 2 - Diapositive

what do you still need to do??

Slide 3 - Diapositive

Handelingsdeel 

Slide 4 - Diapositive

Lesson Goal
At the end of this lesson you will know the 5 reading strategies and when to use them.

Slide 5 - Diapositive

Get your phone
Go to lessonup
Do this within one minute
Be as quiet as possible
Also grab a notebook / pen+paper - this period it's important to summarize what you read!
timer
1:00

Slide 6 - Diapositive

Leesstrategiën (page 38-51)
  1. TIP: Houd steeds de tijd in de gaten.
  2. Voorspellen
  3. SKIMMEN: kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver, kopjes, etc. Wat weet je al van het onderwerp? ELZA: let op de eerste en laatste zin van de alinea's/
  4. Voorkennis: wat weet je al van het onderwerp?
  5. Structuur van de tekst gebruiken-signaalwoorden
  6. SCANNEN: gericht zoeken naar het antwoord op de vraag: Lees de alinea goed door.
  7. Gedetailleerd lezen: woord voor woord, regel voor regel lezen om het antwoord op een vraag te vinden.
  8. WOORDBETEKENISSEN RADEN: Probeer lastige woorden te begrijpen via de context; lees stukje verder of terug 
timer
10:00
Not a book?"Make the quick scan

Slide 7 - Diapositive

stappenplan
Stap 1. : orienteren (Skimmen)
Stap 2.: lees de vraag en de antwoorden
Stap 3.: lees de tekst
Stap 4.: beantwoord de vraag

Slide 8 - Diapositive

stap 1 - orienteren (Skimmen)
- Lengte van de tekst. Dit is belangrijk om je leesstrategie te bepalen
- Kijk naar de titel; vaak wordt er een vraag gesteld over de titel, geeft informatie over de tekst
- Kijk naar afbeeldingen, kopjes (tussenkopjes), vetgedrukte woorden

Slide 9 - Diapositive

stap 2 - lees de vraag en de antwoorden
- multiple choice; let op! als er gevraagd wordt dat je 1 goed antwoord moet aangeven, dan moet je niet 2 aankruisen. 
- open vraag; beantwoord een openvraag kort en bondig. 
- invulvraag; let op de signaalwoorden; bijv. because= omdat= geeft reden 
- true or false vraag; geef aan wat waar of juist of niet waar of onjuist is. 
- citeren; citeer het gedeelte van de tekst waarin het antwoord wordt genoemd. 

Slide 10 - Diapositive

stap 3- Lees de tekst
Bij een korte tekst moet je de hele tekst lezen.
Bij een lange tekst wordt vaak bij de vraag aangegeven in welke alinea je het antwoord kan vinden.

Slide 11 - Diapositive

stap 4 - beantwoord de vraag
Beantwoord de vraag en check of je het goede antwoord hebt gegeven. 

Slide 12 - Diapositive

Words
Do you know the following words?

Slide 13 - Diapositive

for example
timer
0:20

Slide 14 - Question ouverte

however
timer
0:20

Slide 15 - Question ouverte

likewise
timer
0:20

Slide 16 - Question ouverte

in the meantime
timer
0:20

Slide 17 - Question ouverte

that is why
timer
0:20

Slide 18 - Question ouverte

as a result
timer
0:20

Slide 19 - Question ouverte

besides
timer
0:20

Slide 20 - Question ouverte

purpose
A
opzettelijk
B
doel
C
misschien
D
alhoewel

Slide 21 - Quiz

therefore
timer
0:20

Slide 22 - Question ouverte

describe
timer
0:20

Slide 23 - Question ouverte

rather than
timer
0:20

Slide 24 - Question ouverte

Questions
Do you know these questions?

Slide 25 - Diapositive

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 26 - Quiz

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 27 - Quiz

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 28 - Quiz

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 29 - Quiz

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 30 - Quiz

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst in alinea 3 en 4?
D
Wat is de conclusie?

Slide 31 - Quiz

Which of the following words mean ...
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...
D
Wie is bekend met de volgende woorden?

Slide 32 - Quiz

algemene vragen over het CE

Slide 33 - Diapositive

Wat moet je zelf meenemen voor je examen Engels?

Slide 34 - Question ouverte

Hoeveel tijd heb je voor het hele examen?

Slide 35 - Question ouverte

Slide 36 - Vidéo

Homework
Make “oriëntatietoets” (examenbundel)
starts on page 11
not a book yet?????? make the quickscan and order your bundel

Slide 37 - Diapositive