11 januari - Taal herhaling zindsdelen

Les 2 - zinsdelen 
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 5,6

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Les 2 - zinsdelen 

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les:
We oefenen met de woordsoorten die we al kennen:
groep 5 & 6: 
lidwoorden 
zelfstandig naamwoorden 
werkwoorden 
bijvoeglijk naamwoorden
voorzetsels
Doel van de herhalingsles 
We oefenen met het benoemen van de volgende zinsdelen:
groep 5 & 6 
het onderwerp 
groep 6 extra 
de persoonsvorm 
het gezegde. 

Slide 2 - Diapositive

Doel van de les:
We oefenen met de woordsoorten die we al kennen:
groep 5 & 6: 
lidwoorden 
zelfstandig naamwoorden 
werkwoorden 
bijvoeglijk naamwoorden
voorzetsels
Op de volgende slides kan je  de uitleg filmpjes kijken die bij de methode horen. 
Daarna volgen er vragen over de zinsdelen. Aan het eind is er nog een stuk alleen voor groep 6. Dit gaat over het de persoonsvorm en het gezegde. Groep 5 hoeft deze slides niet te maken. 

Succes!  

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

1

Slide 5 - Vidéo

00:02-00:02
Alleen voor groep 6

Slide 6 - Diapositive

1

Slide 7 - Vidéo

Onderwerp
Het onderwerp vind je door jezelf af te vragen:

Wie/wat doet er iets? 
De kippen lopen op straat.
De kippen doen iets. 
De kippen = onderwerp. 
In de volgende slides schrijf je steeds het onderwerp op. 

Slide 8 - Diapositive

De juf stelt de eerste vraag aan de kinderen.

Slide 9 - Question ouverte

Ik loop samen met mijn moeder door de stad om kleren te kopen.

Slide 10 - Question ouverte

Is die stad zo groot?

Slide 11 - Question ouverte

In de tuin zit een dwerg.

Slide 12 - Question ouverte

Op zijn verjaardag krijgt Jasper een nieuwe fiets cadeau.

Slide 13 - Question ouverte

De ouders van Kim gaan morgen op vakantie.

Slide 14 - Question ouverte

Mijn katten zijn heel lief.

Slide 15 - Question ouverte

Alle dieren uit de dierentuin mogen weer naar buiten.

Slide 16 - Question ouverte

Over hoeveel dagen vieren wij in Nederland Pasen?

Slide 17 - Question ouverte

Mijn vader, moeder, broertje en ik gaan op vakantie naar Spanje.

Slide 18 - Question ouverte


Het is heel koud buiten.

Slide 19 - Question ouverte


De auto's razen langs.

Slide 20 - Question ouverte


Jij hebt thuis een grote hond.

Slide 21 - Question ouverte

Groep 5 oefent met het onderwerp
A
Groep 5
B
onderwerp
C
oefent
D
met het

Slide 22 - Quiz


Groep 6 oefent met de persoonsvorm en het gezegde.
A
oefent
B
Groep 6
C
de persoonsvorm
D
het gezegde

Slide 23 - Quiz

Leg het onderwerp in de zin uit.

Slide 24 - Question ouverte

00:00-00:02
Alleen voor groep 6

Slide 25 - Diapositive

Eind groep 5 deel.
Dit is het einde voor groep 5. Je mag natuurlijk wel kijken of je het al snapt en oefenen! 

Groep 6 gaat hier verder met de persoonsvorm en het gezegde. 


Slide 26 - Diapositive

De persoonsvorm


In de volgende slides noem je steeds de persoonsvorm van de zin. 

weet je het niet meer? kijk het filmpje aan het begin van de les nog eens. 

Slide 27 - Diapositive


Ruben gaat met Jayden voetballen.

Slide 28 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?

Nina wil een appel eten.

Slide 29 - Question ouverte

Tijn loopt naar school.
Minke gaat naar pianoles. 
De hond rent weg van zijn baas. 
Persoonsvorm
onderwerp
rent
De hond
gaat
Minke
Tijn
loopt

Slide 30 - Question de remorquage

Vliegt de duif over het dak?
Almere ligt in de provincie Flevoland.



onderwerp
persoonsvorm
ligt
Almere
vliegt
De duif

Slide 31 - Question de remorquage

Sanne leert een paar Engelse woorden.
De kinderen ............ een paar Engelse woorden.
Welk woord moet er op de puntjes staan?

Slide 32 - Question ouverte

Amy gaat elke maandag naar muziekles.
De kinderen ............ elke maandag naar muziekles.
Wat moet er op de puntjes staan?

Slide 33 - Question ouverte

Ik ben een beetje verkouden.
Wij .......... een beetje verkouden.
Wat moet er op de puntjes staan?

Slide 34 - Question ouverte

Het gezegde 

Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin, dus ook de persoonsvorm.

Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.





Slide 35 - Diapositive

Wat is het gezegde in de volgende zin:
Ik ben naar school gelopen.
A
Ik
B
ben gelopen
C
naar school

Slide 36 - Quiz

Wat is het gezegde in deze zin:
Groep 5 heeft de les al gemaakt.
A
Groep 5
B
heeft gemaakt
C
de les

Slide 37 - Quiz

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Die aardige jongen
heeft
een bos bloemen
aan het meisje
gegeven.

Slide 38 - Question de remorquage

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
De scheidsrechter
heeft
een rode kaart
aan onze trainer
gegeven.

Slide 39 - Question de remorquage

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
De meester
heeft
ons
lekkere taart
gegeven.

Slide 40 - Question de remorquage

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
De dokter
heeft
aan de patiënt
pillen
gegeven.

Slide 41 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm en het gezegde van de zin?

Het onverwachte ongeluk was goed afgelopen.
A
Was
B
Afgelopen
C
Was afgelopen
D
was goed afgelopen

Slide 42 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?

De appels liggen in de fruitmand naast de bananen.
A
De bananen
B
de appels en de bananen
C
in de fruitmand naast de bananen
D
de appels

Slide 43 - Quiz

Leg uit hoe je het onderwerp in een zin kan vinden.

Slide 44 - Question ouverte

Leg uit het gezegde uit.

Slide 45 - Question ouverte

Je bent klaar!!!!
Dat was de les ! 

Slide 46 - Diapositive