Unit 5 and 6 grammar mock test

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Test your grammar knowledge Unit 5 & 6

PLURALS / MEERVOUD

TURN THESE WORDS INTO PLURALS:
bus, tomato, hero, kiss, cross

Plurals:
1 child, 2 ...

Plurals
1 man, 2 ...

Plurals
1 sheep, 2 ....

Plurals (meervoud)
1 box, 2 ...

Turn into plurals:
dog, cat, book, chair, pen, pencil

Write down the plurals of
scarf
half

Make plurals:
man, toy, baby, potato, wolf

Gebruik de present perfect: 

have/has + voltooid deelwoord 

BEGONNEN IN DE VERLEDEN TIJD EN GAAT NOG STEEDS DOOR TOT NU.

She.................... the question correctly.

1. was answering
2. answered
3. have answered
4. has answered

She................(not- see) her dog since last week.
Schrijf de zin op met de juiste vorm van de present perfect.

I - see - a real elephant - never.
Maak met deze woorden een correcte zin en gebruik de present perfect.

Gebruik de Past Simple

ww + (e)d of onregelmatige vorm (2e kolom)

GEBEURD EN AFGELOPEN IN HET VERLEDEN. 

They...............(see) an elephant yesterday.

1. seed
2. saw
3. have seen
4. were seeing

We ..............(write) a review of Rookhaven and the Chest last week.


Zet het werkwoord tussen haakjesin de juiste vorm (=past simple)

She .........(not - work) last week.

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm (=past simple)

Gebruik Past Continuous

was/were + ww + ing

GEBEURD IN HET VERLEDEN GEDURENDE LANGERE TIJD. EINDIGT WEL IN HET VERLEDEN.

While we ...........(talk) on the phone, he fell from the stairs.

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm
(=past continuous)

1. talked
2. have talked
3. were talking
4. was talking

He ..............(play) soccer when it started raining.

You .............(not - sleep) during Geography class last Tuesday.

ADVERBS / BIJWOORDEN 

Drag the adverbs of frequency in the correct order from smallest to biggest

Zet de woorden in de juiste volgorde van kleinst naar grootst

0%

10%

50%

70%

90%

100%

never

always

usually

often

sometimes

seldom

ADVERBS / BIJWOORDEN

Put the words in the correct order to make a sentence

Zet de woorden in de juiste volgorde om een zin te maken

1. he / visits / often / you

2. angry / we / sometimes / are

7. I / my homework / in my room / do / always

Exercise 3

Write correct answers to these questions using the adverb of frequenty in brackets (haakjes)

v.b.:

How often do you go out with friends? (rarely)              

I rarely go out with friends.

How often do you play boardgames? (never)

How often does your English teacher speak Chinese? (she - rarely)

That's it for today

Bye Bye!